Abstract
De interesse van veel wetenschappers voor systemen bestaande uit twee metalen komt
voort uit het feit dat het samenvoegen van twee metalen vaak resulteert in het ontstaan van
nieuwe eigenschappen. Het bestuderen van deze systemen en hun (nieuwe) eigenschappen
verschaft meer inzicht in materie in het algemeen. Van veel directer belang voor de
samenleving
... read more
is dat deze nieuwe eigenschappen kunnen leiden tot nieuwe producten of
verbeteringen aan bestaande producten.
Net als voor zuivere metalen geldt voor metaallegeringen dat bulk- en oppervlakte-eigen-schappen
verschillen. Dit uit zich zowel op het fysische als het chemische vlak. Met name de
(chemische) reactiviteit van metaaloppervlakken is van belang voor vele toepassingen.
Hierbij kan worden gedacht aan corrosie en aan heterogene katalyse. In beide gevallen kan
gekozen worden voor een combinatie van bepaalde metalen om de gewenste eigenschappen
te combineren.
Om de chemische reactiviteit van oppervlakken goed te kunnen bestuderen is het
wenselijk om met goed gedefinieerde oppervlakken en omstandigheden te kunnen werken.
Dat is de reden dat het in dit proefschrift beschreven onderzoek is uitgevoerd aan een
éénkristaloppervlak onder ultra hoog vacuum condities. Een monokristallijn oppervlak is de
basis voor een goed gedefinieerd oppervlak en het vacuum garandeert dat het oppervlak lang
genoeg schoon blijft om de gewenste reacties gecontroleerd uit te kunnen voeren en achteraf
de oppervlaktesamen-steling te kunnen bepalen. Omdat gewerkt wordt onder goed
gedefinieerde omstandigheden ligt het voor de hand om de reactiviteit ten opzichte van
betrekkelijk eenvoudige moleculen als O2 , CO en H2 te bestuderen. Overigens zijn dit
belangrijke reactanten in veel processen en de reacties blijken nog complex genoeg te zijn.
De genoemde omstandigheden vormen een model-situatie die grote verschillen vertoont met
de praktijk. Toch blijkt dit 'model' één van de betere mogelijkheden om een relatie te leggen
tussen oppervlaktereactiviteit enerzijds en structuur op atomair niveau anderzijds[1].
De reden dat in dit proefschrift gekozen is voor het koper-ijzer-systeem is dat deze twee
metalen een aantal punten verschillen. De belangrijkste verschillen zijn: de kristalstructuur
bij kamertemperatuur (fcc voor Cu en bcc voor Fe), de oppervlaktespanning (van koper een
stuk lager dan van ijzer) en de reactiviteit voor zuurstof en koolmonoxide (ijzeroxides zijn
veel stabieler dan koperoxides, CO dissocieert op ijzer terwijl het op koper nauwelijks
adsorbeert bij 300 K). Bovendien was al een en ander bekend over de reactiviteit van koper-ijzer-
opper-vlakken. Van Pruissen [116] heeft de reactiviteit van Cu(111)-Fe en Cu(110)-Fe
voor O2 , CO en H2 uitgebreid bestudeerd. De bereiding van die oppervlakken gebeurde
echter met behulp van Fe(CO)5 ontleding. Dit resulteert in minder goed gedefinieerde
oppervlakken dan met de opdampmethode zoals beschreven in dit proefschrift, omdat
koolstof- en zuurstof-verontreinig-ingen bij hoge temperatuur verwijderd moesten worden.
Voor een aantal waarnemingen zal dit verschil echter weing uitmaken.
De mogelijkheid om ijzer op te dampen in combinatie met de ruime hoeveelheid literatuur
over de groei van ijzer op Cu(100) heeft de keus geleid tot het Cu(100)-Fe-systeem. Het
bijzondere van het Cu(100)-Fe-oppervlak is dat het ijzer epitaxiaal (fcc) aangroeit terwijl bij
kamertemperatuur nauwelijks menging optreedt. Overigens wordt het mengen in dit systeem
gedreven door entropie en oppervlakte-energie aangezien de mengenthalpie van koper en
ijzer positief is. Enige menging treedt wel op, zeker op monolaag-niveau en bij hogere?Samenvatting
92
tempera-turen. Daarom zijn de meeste experimenten beschreven in dit proefschrift bij
kamertemperatuur uitgevoerd.
In de hoofdstukken 3-6 wordt de interactie van de Cu(100)-oppervlakken, die
(gedeeltelijk) met fcc-ijzer bedekt zijn, met zuurstof beschreven. In de verschillende
hoofdstukken worden de resultaten van verschillende technieken beschreven en
gecombineerd. Zo is in hoofdstuk 3 ellipsometrie, Auger-electronen-spectroscopie en lage-energie-
electronen-diffractie toegepast om tot een model te komen voor de oxidatie van
Cu(100)-Fe-oppervlakken met verschillende hoeveelheden ijzer. Hierbij worden
voornamelijk uitspraken gedaan over het oppervlak na verzadiging met zuurstof. In
hoofdstuk 4 wordt een poging gedaan de verandering van de piekvorm van de Fe-M2,3 VV-Auger-
piek tijdens de oxidatie van 1 ML (monolaag) Fe te benutten om meer inzicht te
krijgen in het verloop van de oxidatie. Literatuuronderzoek, de resultaten van de piekvorm-analyse
en de XPS-resultaten (Fe 2p), die in hoofdstuk 5 gepresen-teerd worden, geven aan
dat de Fe-M2,3 VV-piek niet echt geschikt is om (makkelijk) te kunnen waarnemen of er
FeO, Fe3 O4 danwel Fe2 O3 aan het oppervlak aanwezig is. De analyse van de XPS-resultaten
(hoofdstuk 5) geeft echter wel een goed inzicht in het verloop van de oxidatie. Verder
bevestigen de XPS-resultaten het in hoofdstuk 3 beschreven model grotendeels en daar waar
zij afwijken wordt een verklaring gesuggereerd. Tot slot wordt in hoofdtsuk 6 UPS gebruikt
om nogmaals het oxide bij verzadiging te determineren en om te bestuderen of de
veranderingen in de valentieband tijdens oxidatie in verband gebracht kunnen worden met
initieel lagere gevoeligheid van de ellipsometer voor zuurstof.
De oxidatie van Cu(100)-Fe-oppervlakken blijkt te verlopen via een precursor-mechanisme.
Dit kan worden afgeleid uit de initiële oxidatiesnelheid die niet afhankelijk
blijkt te zijn van de hoeveelheid ijzer op het oppervlak. Zonder precursor-mechanisme mag
namelijk verwacht worden dat voor qFe <1 een afname in de oxdatiesnelheid wordt
waargenomen als qFe afneemt omdat de initiële reactiekans voor adsorptie van O2 op
Cu(100) ongeveer twee ordes van grootte kleiner is dan op ijzer. Het ijzer op het oppervlak
wordt eerst geoxideerd. Daarbij ontstaan in eerste instantie zowel Fe 2+ als Fe 3+ . Op
oppervlakken met minder dan 2 ML ijzer wordt uiteindelijk alle ijzer geoxideerd tot Fe2 O3 ,
waarna een halve monolaag zuurstof op het koperoppervlak adsorbeert. Als meer dan 2 ML
ijzer aanwezig is wordt 3.5 ML zuurstof opgenomen die gebonden wordt in de vorm van
Fe2 O3 . Dit ijzeroxide ligt dan dus op een laagje metallisch (fcc-) ijzer. De mobiliteit van de
ionen in het oxide dat gevormd is bij 300 K is kennelijk niet groot genoeg om verdere
oxidatie te bewerkstelligen.
De reactiviteit van de geoxideerde oppervlakken voor CO en H2 , zoals beschreven in
hoofdstuk 7, geeft vervolgens meer informatie over de structuur van het oxide. Voor
oppervlakken waarvan de hoeveelheid ijzeroxide naar alle waarschijnlijkheid voldoende is
om het koper geheel af te dekken is -indien de oppervlakken bij kamertemperatuur
geoxideerd zijn- geen enkele reactiviteit ten opzichte van CO en H2 waar te nemen voor
drukken tot 0.2 Pa en bij een kristaltemperatuur van 630 K. Van oppervlakken met minder
ijzer kan H2 alle zuurstof verwijderen terwijl CO alleen reageert met de zuurstof die
gebonden is aan koper. Voor alle oppervlakken geldt dat wanneer na de oxidatie bij 300 K
ook nog zuurstof is geadsorbeerd bij 630 K, H2 het oppervlak geheel kan reduceren terwijl
CO alleen de zuurstof gebonden aan het koper verwijdert. Dit leidt tot een tweetal
conclusies: Fe2 O3 bevat te weinig defecten om reactief te zijn ten opzichte van H2 en CO?Samenvatting
93
onder genoemde omstandigheden en er is 'vrij' koper-oppervlak nodig om CO met zuurstof
van het koper te laten reageren of om H2 te dissociëren. De dan gevormde waterstofatomen
kunnen het ijzeroxide wel reduceren.
Dat het fcc-ijzer op de Cu(100) oppervlakken unieke eigenschappen heeft blijkt ook uit de
reactiviteit voor CO. De adsorptie van CO op Cu(100)-Fe (beschreven in hoofdstuk 8) blijkt
moleculair en reversibel. Op alle ijzer-éénkristaloppervlakken dissocieert CO bij 350 K. Ook
op de Cu-Fe-oppervlakken van Van Pruissen dissocieert het. Vreeburg et al. [56] neemt geen
dissociatie waar op Ni(111)-Fe-oppervlakken mits de ensembles van ijzeratomen uit minder
dan drie atomen bestaan. Ensembles die uit drie of meer atomen bestaan dissociëren wel CO.
Ook op Ni(111) is het ijzer aanwezig in fcc-structuur. Kennelijk beschikt de vierkante
symmetrie van het fcc-Fe(100) niet over adsorptie plaatsen met de juiste geometrie voor
dissociatie. Er zijn wel sterke aanwijzingen dat de interactie tussen het ijzer en de CO sterk
genoeg is om de ijzeratomen uit elkaar te trekken en zelfs carbonyl-achtige structuren te
vormen. Dit is gebaseerd op de verhouding van het aantal ijzeratomen en het aantal
geadsorbeerde CO-moleculen enerzijds en op twee duidelijk verschillende stadia in de
'adsorptie'-snelheid op verschillende oppervlakken anderzijds.
Een gedeelte van het werk beschreven in dit proefschrift was alleen mogelijk dankzij
verbeteringen van de wijze waarop Auger-spectra worden verkregen en geanalyseerd.
Automatisering en softwarematige data-analyse openden een weg om meer informatie uit de
spectra te halen door niet-afgeleide spectra op te nemen en te analyseren. In hoofdstuk 2
wordt onder andere aandacht besteed aan de voordelen van deze onconventionele techniek en
in hoofdstuk 9 wordt een methode beschreven waarmee spectra van hun achtergrond ontdaan
kunnen worden. Het succes van de methode blijkt uit de analyse van de Fe-M2,3 VV-piek
zoals die is beschreven in hoofdstuk 4.
show less