Abstract
In deze studie hebben we getracht een beter beeld te krijgen van een ‘Gattung’ die voor het eerst als zodanig werd onderscheiden door D.R. Hillers in zijn werk ‘Treaty curses and the Old Testament prophets’ en die door hem werd aangeduid als ‘futility curses’. Om het genre, dat tot nu
... read more
toe weinig specifiek is bestudeerd, niet bij voorbaat vanuit een bepaalde invalshoek te beschouwen, kozen we bij ons onderzoek voor een brede inzet. Ter aanduiding van het genre namen we uit de verschillende alternatieven de term ‘Wirkungslosigkeitssprüche’ over. In deze benaming komt zowel de nauwe onderlinge samenhang als de antithetische relatie tussen de zinsdelen van de ‘Gattung’ tot uitdrukking. Onze aandacht richtte zich vervolgens allereerst op de definiëring van de ‘Wirkungslosigkeitsspruch’, waarbij het ons doel was het eigene van het genre zo nauwkeurig mogelijk in het oog te krijgen en daarmee tevens het bestaansrecht van de ‘Gattung’ aan te tonen. We gingen daarbij uit van de door D.R. Hillers gegeven omschrijving en scherpten deze aan tot de volgende definitie: De ‘Wirkungslosigkeitssprüche’ vormen een type oordeelsspreuken, waarin een protasis, die een bepaalde activiteit expliciet beschrijft, door een waw-adversativum antithetisch is verbonden met een apodosis, die de verijdeling van de eveneens expliciet genoemde voortgang van de activiteit aankondigt.
Op grond van de aldus omschreven grondgedachte van het genre maakten we een inventarisatie op van ‘Wirkungslosigkeits-sprüche’. Na een overzicht te hebben gegeven van door anderen opgestelde overzichten van relevante teksten, wezen we als niet overeenkomend met de kerngedachte van het genre af: Deut. 28:31-33; Hos. 8:7 en Hagg. 2:16. Daarentegen voegden we de volgende teksten toe: Gen. 4:12; Lev. 26:20; Jes. 16:12; Jer. 12:13; Job 8:15; 27:17. Een exegetisch hoofdstuk diende om rekenschap af te leggen van de belangrijkste uitlegkundige vragen van de relevante teksten in hun context, alsook om hun functioneren als ‘Wirkungslosigkeitsspruch’ te verhelderen. Dit betrof de volgende teksten: Gen. 4:12; Lev. 26:16, 20, 26b; Deut. 28:30, 38-41; Jes. 9:19; 16:12; Jer. 11:11; 12:13; Hos. 2:9; 4:10; 5:6; 9:12, 16; Amos 4:8; 5:11; 8:12; Micha 3:4; 6:14-15; Sef. 1:13; Hagg. 1:6a, 9; Zach. 7:13; Mal. 1:4; Job 8:15; 27:17; 31:8; Spr. 1:28.
Zowel bij de inventarisatie als de exegetische bespreking besteedden we afzonderlijk aandacht aan een aantal als nevenvormen van het genre aan te duiden teksten. Deze plaatsen onderstrepen de vrije en creatieve wijze waarop oud-testamentische auteurs genres opnamen en, menigmaal in verbinding met andere ‘Gattungen’, toepasten. Bij de nevenvormen van de ‘Wirkungslosigkeitsspruch’ gaat het allereerst om enkele tot zegenwoorden omgebogen vloekspreuken: Jes. 62:8b-9; 65:21-22a (22b-23); Jer. 29:5-6a (28); 31:5; Amos 9:14. Daarnaast bespraken we enkele opmerkelijke teksten waarin het genre van de ‘Wirkungslosigkeitsspruch’ verbonden lijkt met andere literaire vormen, zoals formuleringen in het kader van een legermobilisatie (Deut. 20:5-7) en de, ook uit Israëls ‘Umwelt’ bekende’, zogenaamde ‘Listen von Immobilien’ (Deut. 6:10b-11a/Joz. 24:13). In Jes. 41:12 functioneert een op zichzelf als oordeelsspreuk geformuleerde ‘Wirkungslosigkeitsspruch’ door de verbinding met een ‘woord van beschaming van tegenstanders’ als zegening.
show less