Abstract
Tussen 11 september en 19 oktober 2006 is door
Cultuurhistorie van de Gemeente Utrecht een opgraving
uitgevoerd in de noordoosthoek van de middeleeuwse
stad. Het opgravingsterrein was gelegen aan de Wittevrouwenstraat
7-11, op het binnenterrein van de Letterenbibliotheek
van de Universiteit Utrecht. De bovenste
1,2 m van het terrein was in 1975 al verstoord.
In de Romeinse
... read more
tijd en de vroege middeleeuwen is het
gebied waar de opgraving heeft plaatsgevonden waarschijnlijk
extensief als weidegebied gebruikt, getuige
enkele aardewerkfragmenten uit deze perioden. In de
tweede helft van de elfde eeuw is het gebied verkaveld.
Een perceelsgreppel uit deze verkavelingfase doorsneed
het opgravingsterrein. De eerste bewoningssporen dateren
uit de eerste helft van de twaalfde eeuw en kwamen
verspreid over het terrein voor. Het betreft hier onder
andere de kringgreppel van een hooimijt, greppels, losse
paalkuilen en de vermoedelijke zijwand van een bijgebouw.
Omdat de sporen uit de twaalfde eeuw voor een
groot deel verstoord werden door latere ingravingen is
het moeilijk een goed beeld te vormen van de aanwezige
structuren. Het aardewerk uit deze sporen was ook opvallend
fragmentarisch.
De sporen uit de periode 1250-1500 waren geheel
anders van aard. Greppels ontbraken maar er waren daarentegen
wel opvallend veel grote kuilen aan deze periode
toe te schrijven. Ook is een aantal in baksteen gebouwde
structuren aangetroffen, zoals perceelsmuren, beerputten,
een zijmuur van een achterhuis met de resten van een
keldergewelf en een goot met bezinkput.
Uit de periode 1500-1800 dateren enkele grote kuilen.
In één van de kuilen is een opmerkelijke verzameling
bewerkt natuursteen aangetroffen. Deze, vaak rijkelijk
versierde, bouwfragmenten uit de vijftiende en zestiende
eeuw getuigen van een statig woonhuis. Door de eerder
genoemde verstoring van terrein zullen alleen de diep ingegraven
sporen uit deze periode bewaard zijn gebleven.
Door de opgraving is nu een nieuwe bewoningskern uit
de twaalfde eeuw gelokaliseerd binnen de middeleeuwse
stadsmuren. Over de aard van deze bewoningskern kan
weinig met zekerheid gezegd worden omdat slechts een
relatief klein deel van de bewoningskern is opgegraven
en dan ook nog eens alleen de achtererven. Wel duidt de
eerder genoemde hooimijt op het min of meer agrarisch
karakter ervan. Onduidelijk is nog hoever de twaalfdeeeuwse bewoning zich over de noordoosthoek van de
middeleeuwse stad uitstrekte. Toekomstige opgravingen
in de omgeving geven hier hopelijk meer inzicht in.
Het aantreffen van perceelsmuren uit de late veertiende
en/of vroege vijftiende eeuw maakt het, in combinatie
met gegevens uit historische bronnen, mogelijk om af
te leiden welke veranderingen zich tot circa 1600 in de
percelering hebben voorgedaan. Het samenvoegen en
opdelen van verschillende percelen leidde toen tot vijf
percelen tussen de immuniteit van Sint-Jan en de Wittevrouwenstraat.
Vier van deze percelen werden in 1807,
bij de verbouwing tot het paleis van Lodewijk Napoleon,
samengevoegd tot één geheel. De vondst van de grote
hoeveelheid natuursteen bouwfragmenten uit de vijftiende
en zestiende eeuw, laat ons toe een idee te vormen
van de rijke gevelarchitectuur van één van de huizen die
buiten het opgravingsterrein vielen.
Uit het fysisch-geografisch onderzoek dat tijdens de opgraving
is uitgevoerd blijkt dat de natuurlijke ondergrond
uit oever- en beddingafzettingen bestaat die voor de
Romeinse tijd dateren. Het loopniveau lag hier vrij hoog,
vergeleken met veel andere locaties in de Utrechtse binnenstad.
In de loop van de late middeleeuwen werd het
terrein opgehoogd.
show less