Abstract
Het humaan immuundeficiëntie virus (HIV) is de veroorzaker van het verworven immuundeficiëntie syndroom (Acquired Immunodeficiency
Syndrome, AIDS). Een infectie met HIV leidt tot een afname van het
aantal CD4 + T cellen. Deze cellen spelen een centrale rol bij de afweer van
het lichaam tegen ziekmakende micro-organismen, zoals gisten,
schimmels, bacteriën en virussen. De
... read more
CD4 + T cellen worden wel de helper
cellen van het afweer systeem genoemd. Afname van het aantal helper
cellen door een HIV infectie maakt het afweersysteem minder effectief en
uiteindelijk ontwikkelt zich bij de meeste HIV geïnfecteerde patiënten
AIDS.
De schadelijke werking die HIV uitoefent op het afweersysteem kan
afgeremd worden door behandeling met een combinatie van HIV
remmers. Deze geneesmiddelen worden ook wel antiretrovirale
geneesmiddelen genoemd. HIV is immers een zogenaamd retrovirus. In de
kliniek worden op het ogenblik twee typen antiretrovirale middelen
gebruikt, die elk een specifiek enzym van HIV remmen: protease remmers
en reverse transcriptase remmers. In dit proefschrift worden onderzoeken
beschreven naar het effect van deze combinaties (“cocktails”) van
antiretrovirale geneesmiddelen op de replicatie (vermenigvuldiging) van
HIV en het naar het herstel van het afweersysteem tijdens zo’n combinatie
therapie.
De hoofdstukken
Als inleiding op dit proefschrift wordt in hoofdstuk 1 een overzicht
gegeven van de huidige kennis over de pathogenese van HIV infectie en de
effecten van antiretrovirale therapie.
Hoofdstuk 2 beschrijft de CHEESE studie. CHEESE staat voor
Comparative trial in HIV infected patients Evaluating Efficacy and Safety
of saquinavir Enhanced oral formulation and indinavir given as part of a?triple therapy. In deze studie werd de antiretrovirale effectiviteit en de
bijwerkingen van twee combinatie therapieën met elkaar vergeleken, te
weten een combinatie van saquinavir soft-gelatin-capsules (SGC) +
zidovudine (AZT) + lamivudine (3TC) versus een combinatie van
indinavir + AZT + 3TC (de standaard therapie toen de studie werd
gestart). Het was de eerste studie waarin twee protease remmers
(saquinavir en indinavir) met elkaar vergeleken werden, toegediend in
combinatie met dezelfde reverse transcriptase remmers. Het was een
gerandomiseerde, “open label” studie (dus iedereen wist welke medicatie er
na loting aan de patiënten toegediend werd), uitgevoerd in 8 ziekenhuizen
in Nederland. In totaal namen er 70 HIV geïnfecteerde (volwassen)
patiënten deel aan de studie, 35 in elke arm. De patiënten waren voor het
begin van deze studie nooit behandeld met HIV remmers.
De antiretrovirale effectiviteit van beide therapie armen was niet
verschillend na 24 weken en na 48 weken therapie. In beide
behandelarmen van de studie was een snelle afname van het aantal virus
deeltjes in het plasma waarneembaar. Na 24 weken therapie was het
percentage patiënten met minder dan 50 kopieën HIV RNA (het
genetisch materiaal van HIV) per milliliter plasma 74.3% in de saquinavir
groep en 71.4% in de indinavir groep. Dit verschil is niet significant. De
toename van het aantal CD4 + T cellen in de eerste 24 weken was hoger in
de saquinavir-SGC groep dan in de indinavir groep (162±20 VS. 89±21
cellen per mm3). Echter, na 32 weken therapie was geen verschil in het
CD4 getal meer aantoonbaar was tussen beide therapie armen.
De soft-gel-capsules van saquinavir zijn ontwikkeld omdat de
oorspronkelijke toedieningsvorm van saquinavir, de hard-gel-capsules, een
lage biologische beschikbaarheid heeft van slechts 4% (het wordt niet goed
opgenomen in het lichaam). In hoofdstuk 3 is onderzocht of gebruik van
de saquinavir soft-gel-capsules leidt tot hogere saquinavir spiegels in
plasma bij patiënten dan bij gebruik van de hard-gel-capsules. Een hogere
biologische beschikbaarheid van de soft-gel-capsules ten opzichte van de
hard gel capsules kon niet aangetoond worden. Tevens kon geen relatie
aangetoond worden tussen de saquinavir spiegels in het plasma van de
patiënten en de antiretrovirale repons gedurende 48 weken therapie.
205
hoofdstuk 11 9/21/00 1:12 PM Pagina 205?In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 is de relatie onderzocht tussen de leeftijd
van HIV geïnfecteerde patiënten en de regeneratie (de heraanmaak) van
nieuwe T cellen gedurende antiretrovirale combinatie therapie. Nieuwe T
cellen worden aangemaakt in de thymus (zwezerik). Dit is een orgaan dat
vlak bij het hart ligt. Nieuwe T cellen worden ook wel naïeve T cellen
genoemd omdat ze nooit in aanraking zijn geweest met lichaamsvreemd
materiaal (antigeen). Een infectie met HIV leidt tot een afname van het
aantal naïeve T cellen waardoor de afweer tegen nieuwe infecties
gecompromitteerd kan worden. Onze hypothese was dat de snelheid
waarmee het aantal naïeve T cellen toeneemt tijdens antiretrovirale
combinatie therapie afneemt met de leeftijd, omdat de thymus kleiner
wordt als iemand ouder wordt. De snelheid van naïeve T-cel aanmaak
bleek inderdaad omgekeerd evenredig te zijn met de leeftijd van de
patiënten. Dit geldt zowel voor kinderen in de leeftijdscategorie van 0-16
jaar (hoofdstuk 4) als voor volwassenen van 25 tot 56 jaar (hoofdstuk 5).
In hoofdstuk 6 is onderzocht of de productie van naïeve T cellen door de
thymus is verminderd in HIV geïnfecteerde patiënten. Door sommige
onderzoekers is gesteld dat De T-cel productie van de thymus bepaald kan
worden door het aantal T cellen te meten die recent de thymus verlaten
hebben. Deze nieuwe T cellen kan men herkennen aan de aanwezigheid
van een T-cel receptor excisie cirkel (TREC). Deze TRECs zijn
cirkelvormige stukjes DNA die ontstaan bij het T-cel rijpingsproces in de
thymus, tijdens de vorming van de antigeen receptor van de T cel. Een
infectie met HIV leidt tot een afname van het aantal T cellen dat TRECs
bevat. Gebruik makend van een wiskundig model hebben wij aangetoond
dat de verlaging van het aantal TREC positieve T cellen tijdens HIV
infectie beter verklaard kan worden door de toename van deling van de
naïeve T cellen dan door een vermindering van de thymus functie.
In hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 is de activatie en deling van T cellen
onderzocht in onbehandelde HIV geïnfecteerde patiënten en in patiënten
tijdens combinatie therapie. Een infectie met HIV leidt tot een toename in
de activatie en deling van T cellen. Deze T-cel hyperactivatie kan verklaard
worden met twee modellen. Volgens het eerste model is de hyperactivatie
het gevolg van een gegeneraliseerde immuunactivatie, veroorzaakt door
SAMENVATTING IN HET NEDERLANDS 206
hoofdstuk 11 9/21/00 1:12 PM Pagina 206?antigenen van HIV zelf, en van andere pathogenen (bijvoorbeeld van
opportunistische pathogenen). Volgens het andere model is de toegenomen
activatie en deling van T cellen tijdens HIV infectie het gevolg van een
regelmechanisme van het afweersysteem, dat probeert de afname van het
aantal CD4 + T cellen door HIV te compenseren (een homeostatische
respons). In hoofdstuk 7 en hoofdstuk 8 is geprobeerd uit te maken welk
van deze twee modellen het beste de T cel hyperactivatie verklaart.
Stimulatie door antigenen lijkt de beste verklaring voor de T-cel
hyperactivatie in HIV infecties.
Bij een meerderheid van de patiënten leidt krachtige antiretrovirale
combinatie therapie tot een zodanige onderdrukking van HIV dat geen
HIV RNA kopieën in het plasma meer aantoonbaar is, althans minder dan
50 kopieeen per milliliter. Echter, nadat het virus eenmaal ondetecteerbaar
is geworden in het plasma tijdens combinatie therapie, vinden bij een
aanzienlijk deel van de patiënten (tot 40%) kortdurende perioden van HIV
viremie plaats. Deze perioden van viremie heten hebben wij “blips”
genoemd. Het doel van de studie in hoofdstuk 9 was om te bepalen of
deze blips geassocieerd zijn met de ontwikkeling van resistentie van HIV
tegen combinatie therapie. Bij een meerderheid van de patiënten met een
blip was HIV resistentie aantoonbaar op genetisch niveau.
Hoofdstuk 10 is de algemene discussie.
207
hoofdstuk 11 9/21/00 1:12 PM Pagina 207?SAMENVATTING IN HET NEDERLANDS 208
hoofdstuk 11 9/21/00 1:12 PM Pagina 208
show less