Abstract
Deze studie geeft een uiteenzetting van een theoretisch kader ter analyse en beoordeling
van transitietrajecten. Dit zogenaamde functieraamwerk – dat is gebaseerd op de theorie
van innovatiesystemen – wordt uitvoerig geïllustreerd aan de hand van een casestudie op
het gebied van biotransportbrandstoffen in Nederland (1990-2005).
De centrale aanname in het functieraamwerk is dat aan
... read more
de basis van ieder transitietraject
een groep entrepreneurs staat die een technologische vinding tracht om te vormen tot een
commercieel project. In de praktijk betekent dit het ontplooien van de technologie naar
toenemende verwevenheid met het overkoepelende socio-technische systeem, of regime.
De technologie wordt zo meer en meer ingebed in sociale en technische (infra)structuren.
In dit proces staat de entrepreneur – als het goed is – niet alleen. Het functieraamwerk
gaat er namelijk van uit dat een transitietraject rond een technologie, wordt aangedreven
door een innovatiesysteem. Dit innovatiesysteem – dat bestaat uit de voor de opkomende
technologie relevante actoren en de regels die zij volgen – bevindt zich aanvankelijk in de
marges of niches van het regime. Indien het innovatiesysteem zich voldoende ontwikkelt,
kan het delen van het regime incorporeren of zelfs omverwerpen. De beoordeling van het
innovatiesysteem dat zich ontwikkelt in de tijd, is de beoordeling van het transitietraject.
Voor de analyse en evaluatie van het innovatiesysteem introduceren we een set
theoretische variabelen, functies van innovatiesystemen, waarvan bekend is dat ze
noodzakelijk zijn voor de realisatie van structurele verandering. Het betreft zeven
sleutelactiviteiten die – als ze voldoende zijn gerealiseerd – de projecten van de
entrepreneurs zullen voeden en ondersteunen. Voorbeelden zijn kennisontwikkeling,
richtinggevende impulsen, marktvorming en lobbyactiviteiten. Door de analyse te richten
op de functies, die ieder inherent actief zijn, kan het transitietraject als proces worden
beschreven en beoordeeld; de studie focust zowel bij de analyse als bij de evaluatie op de
dynamische aspecten van innovatie en transitie.
Ook op methodisch vlak wordt rekening gehouden met het procesmatige karakter van het
transitieproces. De activiteiten worden in kaart gebracht en gemeten door middel van een
historische-gebeurtenissenanalyse. Er is een database geconstrueerd met ongeveer 1000
gebeurtenissen die als empirische basis dient voor het onderzoek. Op basis van de data
zijn met behulp van kwalitatieve en kwantitatieve technieken, patronen in de tijd
geïdentificeerd die kenmerkend en bepalend zijn geweest voor het transitietraject.
De studie biedt zo een systematische historische analyse van de Nederlandse
ontwikkelingen rond biobrandstoffen in de transportsector. De belangrijkste resultaten
zijn de volgende:
· Het transitietraject wordt gekenmerkt door een ‘strijd’ tussen twee
technologietypen, namelijk een eenvoudige en commercieel beschikbare eerste
generatie, en een complexe maar vooralsnog precommerciële tweede generatie
brandstoffen.
· De eerste generatie brandstoffen komt als eerste op, gedreven door agrarische
belangen en door lokale milieunormen. Er worden van overheidswege ad hoc
accijnsvrijstellingen toegekend maar er is geen heldere programmatische
inkadering die zicht biedt op een toekomstige markt. Ondanks de moeizame
ontwikkelingen slagen entrepreneurs er toch in om een interne systeemdynamiek
opgang te brengen die uitmondt in een sterke groei in aantal en omvang van de
projecten.
· De tweede generatie brandstoffen komt later op; deze ontwikkeling wordt
gelanceerd doordat grote regimespelers zich in het veld begeven. De nationale
overheid neemt actief deel aan de allianties die dan worden gevormd. De
projecten zijn succesvol maar de impliciete voorkeur – vanuit het regime – voor
de tweede generatie, vertaalt zich niet naar een groei van nichetoepassingen of
gebruikersexperimenten in de markt.
De nationale overheid is sterk geweest in het op gang brengen en stimuleren van een
R&D-arena rond de tweede generatie. Zij is zwak geweest in het creëren van markten en
in het vormgeven van een heldere langetermijnvisie; dit laatste geldt met betrekking tot
beide technologiegeneraties.
De gehanteerde methode blijkt inzicht te bieden in de dynamische aspecten van het
transitieproces rond biobrandstoffen in Nederland. Bovendien biedt het functieraamwerk
aanknopingspunten voor de evaluatie van het transitietraject. De methode kan naar
verwachting ook worden ingezet voor analyse van transitietrajecten in andere domeinen
show less