Abstract
Lezing in het kader van de cyclus Weten en Geweten van het Studium Generale van de Universiteit Utrecht, 17 februari 2003
Als goede katholieke jongen aan het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw deed ik elke avond gewetensonderzoek. Het was de bedoeling dat je voor jezelf, stijf toegedekt
... read more
tussen de lakens, naging wat je zonden die dag waren geweest. Deze dagelijkse routine onderging een bepaalde schok door de gebeurtenissen rond Aadje Stengs…
Niet alleen deden wij katholieke kinderen, als het goed was, elke avond gewetensonderzoek. We gingen ook elke eerste zaterdag van de maand biechten. Zoals u wellicht weet, gingen kinderen in die tijd op zaterdagochtend nog naar school. De biecht had aan het eind van de ochtend plaats. Wie vooraan in de rij zat om te biechten had geluk, want hij kwam die zaterdag eerder thuis dan normaal. Wie achteraan in de rij zat, had pech: Hij – het was een jongensschool – kwam later thuis dan normaal.
Aadje Stengs had op een van die biechtzaterdagen een ogenschijnlijk lumineuze vondst. Vlak voordat wij zouden gaan biechten, stak hij zijn vinger op en zei met bezwaard gemoed dat hij niet zoveel te biechten had, want hij was de vorige avond al met zijn oom wezen biechten. Wij klasgenoten hadden daarover zo onze twijfels en kennelijk juffrouw Teeling ook, want zij kwam met een briljant pedagogisch antwoord. Zij maakte Aadje duidelijk dat zelfs een heilige zeven zonden op een dag beging en Aadje dus zéker, zodat het helemaal geen kwaad kon, als hij binnen 24 uur tweemaal biechtte.
De pedagogische vondst van juffrouw Teeling plaatste mij echter wel voor problemen. Bij het dagelijks gewetensonderzoek had ik grote moeite om tot zeven zonden te komen. Nu had ik kunnen concluderen dat ik een heilige was, maar dat was ijdelheid en daarmee had ik er tenminste al weer één zonde bij.
Een soort geseculariseerde versie van dit verhaal maakte ik vele jaren later mee. Een collega-historicus van mij was bezig een proefschrift te schrijven over een deelonderwerp met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog, waaraan ook Lou de Jong in zijn magnum opus over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zes bladzijden had gewijd. Mijn collega had een brief aan De Jong geschreven om hem mee te delen dat hij op die zes pagina’s welgeteld 36 fouten had ontdekt en hij had ‘s rijks’ geschiedschrijver voorgerekend dat dat een gemiddelde van zes fouten per bladzijde was. De reactie van De Jong was verbluffend onaangedaan. Hij bedankte mijn collega voor het commentaar en wenste hem bij het schrijven van zijn proefschrift een lager gemiddelde aan fouten toe.
show less