Abstract
Aanleiding tot de studie is de sedert de jaren tachtig van de vorige eeuw zichtbare erosie van de rechteroever van de Suriname rivier (met name op het traject Suzannasdaal-Voorburg) en de linkeroever van de Commewijne rivier (met name op het traject Mon Trésor-Zorgvliet). Gelet op de bedreigende vorm, die de
... read more
oeveraantasting in de laatste jaren heeft aangenomen, wordt door het Ministerie van Openbare Werken thans beleid gevoerd om te komen tot een structurele oplossing van het probleem.
In dit rapport zijn de geomorfologische, en de met de mangrovebegroeiing samenhangende aspecten behandeld, die betrekking hebben op de oevererosie van de Suriname rivier en de Commewijne in hun benedenlopen, met name in het getijde-bereik. Waar nodig is ook ingegaan op vegetatiekundige aspecten.
Na een korte inleiding is in het tweede hoofdstuk aandacht besteed aan de morfologie van de Suriname rivier en de Commewijne en aan de processen, die daarin veranderingen te weeg brengen: stroming, getij, golven en zwaartekracht. Ook de invloed van de aanleg van de stuwdam bij Afobaka en veranderingen in het mondingsgebied van beide rivieren en de aangrenzende kustgedeelten zijn in beschouwing genomen.
De (spiraal)stroming, die onder invloed van het getij tweemaal daags omkeert, ondermijnt de concave oever in de buitenbocht van een rivier, waardoor diepgewortelde oeverafglijdingen ontstaan. De instabiliteit van de oever neemt toe met toenemende diepte van de vaargeul (=stroomgeul). Als gevolg van deze oevererosie verlegt de rivier zich in haar bochten in stroomafwaartse richting naar buiten. Golven, zowel gegenereerd door wind als door schepen, spelen in dezen enkel een oppervlakkige rol, tot ongeveer één meter beneden laagwater niveau.
Het in- en uitstromen van water in het mondinggebied van de Suriname rivier en de Commewijne wordt beïnvloed door de, in westwaartse richting langs de kust migrerende modderbanken. Over naar schatting 10 jaar zal de zeer omvangrijke bank, die momenteel nog oostwaarts voor de kust van het District Commewijne ligt, Braamspunt hebben bereikt. De kustlangse migratie zal naar verwachting vanaf dat moment leiden tot een westwaartse uitbouw van Braamspunt. Gecombineerd met de verondieping in het mondingsgebied ten gevolge van het oversteken van de modderbank, zal dit de bevaarbaarheid van het Suriname estuarium naar alle waarschijnlijkheid nadelig beïnvloeden.
In hoofdstuk 3 is het sedimenttransport besproken, alsmede de sedimentatie, zowel ίn de rivieren als daarbuiten. De oeverwallen, die ontstaan door overstroming van de oevers, zijn in het getijde-bereik laag en qua samenstelling sterk kleiig. Ze bieden weinig bescherming bij hoge waterstanden. Dat is een probleem omdat de achterliggende oude plantage gronden door inklinking veelal lager liggen en het risico lopen onder water te geraken.
In het vierde hoofdstuk komen de implicaties van de natuurlijke oeverbegroeiing aan de orde en ook de invloed die de mens daarop heeft uitgeoefend. De rivieroevers in het studiegebied zijn voornamelijk begroeid met mangrove. Het zijn vooral Rhizophora-soorten (Rhizophora mangle, Rhizophora racemosa), die in het Surinaams Mangro genoemd worden. Deze bomen hebben zich door een uitgebreid stelsel van lucht- en steltwortels aangepast aan de slappe, zuurstofloze bodems langs de rivieren.
Het dichte netwerk van lucht- en steltwortels functioneert, samen met de stammen en lage takken, als een verhoogde bodemruwheid. Tot een diepte van ongeveer één meter onder laagwater wordt de stroming er door afgeremd en worden golven er door uitgedempt. Tegen oeverafglijdingen in de buitenbochten bieden zij geen weerstand omdat die diep beneden de wortelzone van de Mangro’s beginnen. Als bescherming tegen meer oppervlakkige oevererosie zijn zij echter van grote betekenis. Dit is duidelijk te zien op plaatsen, waar de mens (in het verleden) de aanliggende gronden in gebruik heeft genomen. Vaak is daarbij lokaal de Mangro-begroeiing langs de rivieroevers verwijderd (bijvoorbeeld voor uitzicht, aanlegsteigers enz.), en vindt er om die reden (thans nog) oeverafslag plaats.
Samengevat zijn er drie categorieën van oeveraantasting. In het vijfde hoofdstuk zijn ze afzonderlijk aangeduid en is aangegeven welke maatregelen er tegen kunnen worden genomen.
Diep wortelende oeverafglijdingen, die een gevolg zijn van ondermijning van de oever in een buitenbocht door (spiraal)stroming, vergen een oeverbekleding die tot in de stroomgeul doorloopt, waarbij de bescherming van de teen van de bekleding zodanig moet zijn samengesteld dat de geulwand niet ondermijnd kan worden.
De instabiliteit van de oevers neemt toe met de diepte van de vaargeul. Als in de toekomst besloten zou worden de vaargeul verder uit te diepen doet zich een nieuwe situatie voor en is een nieuwe studie noodzakelijk om tot de juiste oeververdediging te kunnen besluiten.
Omdat bij hoge waterstanden het rivierwater over de lage oeverwallen heen naar de lager gelegen oude plantagegronden stroomt, is de bouw van een waterkerende dijk vereist. De dijk moet tenminste hoog genoeg zijn om het water te keren bij een waterstand, die met een kans van gemiddeld één keer per x jaar optreedt. De overschrijdingskans van de waterstand bij een kans x wordt nader bepaald uit de ter beschikking komende resultaten van de door het Waterloopkundig Laboratorium te Delft terzake uitgevoerde studie.
De natuurlijke begroeiing langs de oevers heeft een beschermende functie. Als gevolg van menselijk handelen, zowel in het verleden als recentelijk, zijn op een aantal locaties de rivierbegeleidende Mangro-bossen verwijderd en is de oever sedertdien aangetast. Om deze belangrijke vegetatiezone te beschermen is wetgeving nodig, die voorkomt dat door de mens (verdere) schade aan het mangrovebos wordt toegebracht. Te denken valt aan de status van “schermbos”of speciaal beschermd bos”, zoals omschreven in en mogelijk gemaakt door de Wet Bosbeheer (Staatsbesluit 1992, No 80). Vooruitlopend daarop zou de overheid reeds nu het menselijk handelen in deze kwetsbare zone “vergunningsplichtig” kunnen maken.
Op plaatsen waar de Mangro-begroeiing zich niet (voldoende) spontaan weer zou vestigen op, onder invloed van menselijk handelen, geërodeerde delen van de oevers, kan het aanplanten van Mangro-bomen mogelijk een bijdrage leveren aan het herstel daarvan.
De uitkomsten van het onderzoek geven aanleiding tot een aantal conclusies en aanbevelingen. Voor zover ze relevant zijn in het licht van de voorgenomen oeverbescherming zijn ze verwoord in hoofdstuk 6. Voor een snel overzicht zijn ze hieronder integraal weergegeven
show less