Publicaties van de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht. Deze publicatie is beschikbaar via de publicatiewebsite van het G.J. Wiarda Instituut, Utrechts Instituut voor Rechtswetenschappelijk onderzoek.

Kroniek economisch publiekrecht NJB (2000)

K.J.M. Mortelmans

K.J.M. Mortelmans is hoogleraar economisch publiekrecht, Europa Instituut, Universiteit Utrecht, en adviseur bij de NMa.

E-mail:K.Mortelmans@law.uu.nl

Eerder verschenen in : NJB-kronieken 'De staat van het recht', 2000, nr. 31, pp. 1577-1581, Kluwer

1. Inleiding

Evenals de vorige kronieken, blijft deze kroniek beperkt tot een analyse van het Nederlandse economisch publiekrecht. Maar omdat de behandelde onderwerpen bepaald of beïnvloed worden door het Europese Gemeenschapsrecht, zullen uw chroniqueurs regelmatig naar de European connection verwijzen.

Op drie onderwerpen wordt in deze kroniek op systematische wijze ingegaan: het bijzondere mededingingsbeleid, de liberalisering van de nutssectoren, ook wel netwerksectoren genoemd [1] en het algemene kader van het Nederlandse economisch publiekrecht. Voor informatie over andere ontwikkelingen verwijzen wij naar de jaarlijkse kroniek over het Nederlandse economisch publiekrecht die in het decembernummer van SEW wordt gepubliceerd.

2. Het bijzondere mededingingsbeleid

Hoewel het mededingingsrecht zich tot ondernemingen richt, kunnen activiteiten uitgeoefend door de overheid, in bepaalde gevallen ook onder het mededingingsrecht vallen.

Voor activiteiten die verband houden met publieke belangen (watervoorziening, openbaar vervoer, enz.) gelden bijzondere regels. Deze bijzondere regels kunnen ingepast worden in het algemene mededingingsrecht (zie bijvoorbeeld de artikelen 11, 25 en 41, lid 3 Mw); er kan ook bijzondere wetgeving uitgevaardigd worden. Twee onderwerpen waren in deze verslagperiode in volle wetgevende ontwikkeling: de nutssectoren en `markt en overheid' (vervolg op het rapport Cohen).

In deze kroniek wordt de materie vanuit het Nederlandse mededingingsrecht (het kartelrecht) bekeken. Dit levert een onvolledig beeld. In vele gevallen zal de Europese Commissie een ander onderdeel van het mededingingsrecht, namelijk de bepalingen betreffende staatssteun op de ex-monopolies en de rol van de staat hierbij, aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Als voorbeeld kan worden genoemd het onderzoek naar het gouden aandeel dat de Nederlandse staat belangrijke zeggenschap geeft in KPN en TNT Post en het onderzoek dat de Europese Commissie hiernaar verricht. [2]

2.1. Mededinging in de nutssectoren

In de nutssectoren raken de overheidsbedrijven hun monopolie kwijt en komen nieuwe spelers op de markt. Vele vragen moeten dan worden beantwoord. Maakt de oud-monopolist misbruik van zijn machtspositie of beschikt een nieuwkomer reeds over een aanmerkelijke marktmacht? Moet de markt werken of heeft het algemeen economisch belang (de weduwe van Appelscha) voorrang? Wie geeft daarover een oordeel: een regulator (OPTA) en/of de algemene mededingingstoezichthouder (NMa)? Wanneer hebben we te maken met een machtspositie, dan wel met aanmerkelijke marktmacht? Welke maatregelen kunnen worden genomen: louter marktconforme (verbieden machtspositie) of regulerende maatregelen (vaststellen tarieven).

Deze vragen liggen op het snijvlak van het algemene mededingingsbeleid en het liberaliseringsbeleid. De eerste - tentatieve - antwoorden worden gegeven in die sectoren waar de liberalisering het verst is gevorderd: telecommunicatie en mediabeleid.

Het is een complex onderwerp waar algemene beginselen (privacy, pluriformiteit, duurzaam milieu), mededingingsrecht (algemeen en specifiek), EG-liberaliseringsrichtlijnen en de regels van de interne markt in elkaar verweven zijn. [3] Twee praktijkvoorbeelden illustreren deze `bundling'.

In een zaak die betrekking had op de vraag of CNN en Eurosport op de Amsterdamse kabel konden, merkte het Commissariaat voor de Media (een mediaregulator) het volgende op: "Ten overvloede heeft het Commissariaat overwogen dat de vrees van Kabeltelevisie Amsterdam voor mededingingsrechtelijke problemen, dan wel problemen bij de toetsing van de condities voor toegang tot de kabel door de OPTA in het kader van een procedure op grond van artikel 8.7. Telecommunicatiewet niet denkbeeldig zijn. Daarbij is het van belang dat de Algemene Programmaraad tot taak heeft te adviseren over een pluriform samengesteld basispakket. OPTA en NMa daarentegen gaan primair uit van bedrijfseconomische principes en slaan veel minder acht op in het mediabeleid geformuleerde doelstellingen, zoals het belang van een pluriform aanbod." [4]

In een zaak die betrekking had op aanbieders van telefoonnetwerken, moest de President van de Rechtbank Rotterdam een verzoek om een voorlopige voorziening behandelen, waarbij de vraag aan de orde kwam of Libertel over een aanmerkelijke marktmacht beschikt. Deze laatste term is afkomstig uit een EG-richtlijn en is vervolgens overgenomen in de Telecommunicatiewet. De president worstelde met de vraag welke criteria hij moest gebruiken om dit begrip, dat in de EG-interconnectierichtijn niet duidelijk was gedefinieerd, toe te passen op Libertel: geldt de wetsgeschiedenis, de tekst van de Telecommunicatiewet, de tekst van de EG-richtlijn, de considerans van de EG-richtlijn, en welke rol kan worden toegekend aan het algemene mededingingsrecht dat werkt met het begrip `economische machtspositie'. [5]

2.2. Markt en overheid (Lex Cohen)

In de vorige kronieken is uitvoerig op dit onderwerp ingegaan. [6] Na het rapport van de werkgroep Cohen en het SER-advies is nu de wetgever aan zet. Hij werkt aan regels omtrent marktactiviteiten van overheidsorganisaties en omtrent ondernemingen die van overheidswege over een bijzondere positie beschikken: de wet markt en overheid.

Anders dan bij de nutssectorenwetgever, waar het in de meeste gevallen primair om de omzetting van EG-richtlijnen gaat, betreft het bij deze concept-wet in wezen autonoom Nederlands recht. Dit wil niet zeggen dat het EG-recht niet als inspiratiebron kan worden gebruikt. Juist wel, maar zoals bij de Mededingingswet, is er geen EG-verplichting om de wet Markt en Overheidswet in te voeren.

Dit is een groot wetgevend karwei. Aan de ene kant kan de wetgever los van EG-verplichtingen zijn eigen wet maken en is het standaard-excuus dat Brussel met onduidelijke wetgeving komt, niet aan de orde. Aan de andere kant moet deze wet `markt en overheid' goed aansluiten bij de wet `markt en onderneming' (de Mededingingswet) en bij de `markt- en nutssectorenwetgeving'. Deze aansluiting wordt vergemakkelijkt door voor bepaalde begrippen, zoals onderneming, de Europese bron aan te boren. Toch gaat het om een Nederlands initiatief en, omdat er verschillende inhoudelijke stromingen zijn (de preciezen en de hybriden) [7] zal het moeilijk zijn met dit ontwerp het Staatsblad te halen. Sterkte, wetgever!

3. Liberalisering van nutssectoren: algemeen

De wetenschap besteedt de laatste jaren systematisch aandacht aan dit onderwerp. [8] Zowel de Europese [9] als nationale aspecten worden belicht. [10] Dit jaar wordt van overheidswege in een aantal documenten ingegaan op de achtergronden, de noodzaak en het tempo van liberalisering.

Algemene beschouwingen

Op 21 februari 2000 zond de minister van Economische Zaken een notitie Liberalisering en Privatisering in netwerksectoren aan de Tweede Kamer. [11] Deze notitie bevat een afwegingskader voor de vormgeving van een marktordening in netwerksectoren. In deze nota is de zogenaamde beslissingsboom Van Wijnbergen opgenomen. De eerste beslissing die moet worden genomen, is of er voldoende concurrentie tussen netten is. Bij een positief antwoord zijn de mededingingswet en mogelijk ook interconnectieregels voldoende. Een negatief antwoord kan leiden tot verschillende opties, zoals maatstafconcurrentie (benchmarking), concessies, toegangsregulering enz.

In het Energierapport 1999, dat op 17 februari 2000 aan de Tweede Kamer werd verstuurd, wordt nader ingegaan op de versnelde liberalisering in de energiesector (gas en elektriciteit). In dit rapport wordt ook een aanzet gegeven voor een horizontale brede kijk op de energienetwerken. Dit rapport bevat ook een aantal opmerkingen over de positie van de consument en over groene energie. [12]

Op 28 maart 2000 werd door de vice-president het jaarverslag over 1999 van de Raad van State gepresenteerd. In dit jaarverslag worden kritische opmerkingen gemaakt over de `infrastructurele verantwoordelijkheid van de overheid'. De Raad merkt op dat er een zekere kentering komt in het beleid. Hij stelt voor dat er nog eens over de uitgangspunten wordt nagedacht en dat het daarbij nodig is precies vast te stellen wat de rol van de overheid is op elk van deze gebieden. [13] Econoom Van Damme repliceert dat dit werk reeds door economen is verricht en dat de uitkomst is, dat private bedrijven het significant beter doen dan overheidsbedrijven. [14]

Op 23 mei 2000 maakte de WRR zijn rapport `Het borgen van publiek belang' bekend. [15] Ook dit rapport bevat een aantal kritische opmerkingen over privatisering. In de epiloog van dit rapport wordt door de WRR opgemerkt dat de regering de afgelopen jaren te vaak, te ondoordacht en te onvoorbereid een keuze voor marktwerking heeft gemaakt, zonder dat zij zich van de noodzaak van de borging van in het geding zijnde publieke belangen voldoende bewust is geweest. Vanuit economische hoek wordt dit rapport van de WRR sterk bekritiseerd. Van Wijnbergen is van oordeel dat het probleem van het kabinet niet is dat niet wordt nagedacht over de vraag hoe het publieke belang te waarborgen, maar dat niet of nauwelijks wordt nagedacht over wat dat publieke belang eigenlijk is. [16]

Er dreigt een scheiding der geesten, c.q. haagse spraakverwarring te ontstaan tussen de marktgelovigen en andersdenkenden. Zeker is dat de overheid er niet in geslaagd is haar markt- en liberaliseringsbeleid duidelijk uit de dragen. Er bestaat, om in de termen van de institutionele economie te blijven, een informatietekort. [17]

Eenzelfde scheiding der geesten doet zich overigens voor bij de Nieuwe Economie: ook hier komt vanuit het economenwereldje voor de beleidsmakers nog geen duidelijk signaal. [18] Vervelend, want juristen willen weten wat de portee van deze Nieuwe Economie is om hun denkpatronen daar op los te laten, dan wel aan te passen. Een voorbeeld. Hoe zit het met de relevante markt in een Nieuwe Economie? Is die per definitie wereldwijd, zodat de beslissingen door kartelautoriteiten slechts effectief door regionale (Europese) of mondiale instanties kunnen worden genomen of hebben nationale kartelautoriteiten hier ook nog een (belangrijke) rol te vervullen? [19]

Tijdens de Algemene Politieke beschouwingen in de Eerste Kamer op 16 en 17 november 1999 heeft de minister-president een integrale notitie over liberalisering en privatisering in de netsectoren toegezegd. Deze notitie werd, zoals hoger vermeld, aan de Kamer aangeboden. Naar aanleiding van de behandeling van de ontwerp-gaswet vroeg de Eerste Kamer de minister-president om een integrale notitie over liberalisering en privatisering in het algemeen. Deze algemene notitie zou ook betrekking kunnen hebben op de semi-publieke sectoren, zoals gezondheidszorg, onderwijs, volksgezondheid en sociale zekerheid. Deze algemene notitie komt er (voorlopig?) niet, maar het kabinet zal, naar aanleiding van de kabinetsreactie op het WRR-rapport Het Borgen van Publiek Belang, `in meer brede zin ingaan op de vraagstukken die door de Eerste Kamer aan de orde zijn gesteld'. [20]

Verdelingsmechanismen

In enkele sectoren is de nutssectorenwetgeving in werking getreden. Het gevolg daarvan is, dat in een aantal gevallen de toegang tot de infrastructuren c.q. netwerken (spoor, kabel, frequenties enz.) geregeld moet worden. Technisch gesproken zijn er een aantal mogelijkheden die alle hun voor- en nadelen hebben. [21]

Sommige methoden (eerst komt, eerst maalt, beoordeling per geval, loterij) werken snel en goedkoop, maar hebben het nadeel dat zij respectievelijk van willekeur getuigen, de gevestigde ondernemingen bevoordelen of te veel aan het toeval overlaten.

Een schoonheidswedstrijd vereist een goede voorbereiding en het bieden is informatief. Veilingen ten slotte zijn transparant en economisch efficiënt, maar in de praktijk moet een aantal hobbels worden genomen (bijvoorbeeld wegwerken startvoordeel gevestigde ondernemingen door asymmetrisch veilen). [22]

Het veilingsproces voor UMTS-frequenties is niet gelopen zoals de minister van Financiën gehoopt had. Hij heeft, anders dan zijn collega's in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, niet die revenuen gekregen die hij reeds in zijn begroting verwerkt had. Deze Dutch auction zal zowel in de politiek als door de wetenschap nog geëvalueerd worden. [23]

Bij dit alles wint het juridische instrument van de concessie aan belang. De concessie is in het Nederlandse bestuursrecht lange tijd een ondergeschoven kindje geweest, maar zij krijgt nu, mede onder Europese invloed, als bestuursinstrument een belangrijke plaats in het liberaliseringsproces. [24]

4. De nutssectoren: specifieke regelingen

In vele nutssectoren wordt hetzelfde draaiboek gehanteerd, maar de afhandeling verloopt niet synchroon: de EG komt met een liberaliseringsrichtlijn en soms met een technische richtlijn. Deze richtlijnen moeten omgezet worden in Nederlands recht. [25] Bij de omzetting komt een aantal vragen aan de orde dat van fundamentele betekenis is voor de invulling van de economische orde en voor inbedding in de rechtsorde van de lidstaten.

Enkele voorbeelden: moet de Nederlandse regeling liberaler zijn dan de Brusselse regeling en kan zij een reciprociteitsbepaling bevatten? Hoe moet de ontmanteling van het monopolie plaatsvinden en welke verdelingsmechanismen worden gebruikt? Welke toezichthouders en/of regulators treden op en wat is hun onderlinge verhouding? [26] Welke rechters bewaken dit proces?

Op een aantal van deze vragen wordt per sector nader ingegaan. Enkele algemene beschouwingen over nutssectoren en economisch publiekrecht komen in de conclusie aan de orde.

4.1. Elektriciteit

Richtlijn 96/92 inzake de liberalisering van de elektriciteitsmarkt (Pb. 1997, L 27) werd omgezet in de Elektriciteitswet 1998 (Stb. 427). Vervolgens werd de Elektriciteitswet bij wet van 3 juni 1999 gewijzigd om nadere regels vast te stellen ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers (Stb. 260). Bij beschikking van de minister van Justitie van 2 mei 2000 werd een vernummerde versie van de Elektriciteitswet in het Staatsblad geplaatst (Stb. 186). [27]

Bij de behandeling van de wijzigingswet van 3 juni 1999 in de Eerste Kamer werd de Raad van State verzocht advies uit te brengen over de zogenaamde bakstenenproblematiek: de ontvlechting en afwikkeling van (niet-marktconforme) verplichtingen. De Kamer kwam met dit verzoek omdat de Raad niet eerder in de gelegenheid was geweest te adviseren over de betreffende artikelen van de ontwerp-wet (artikelen 75 en 77d). [28] Het advies van de Raad van State en het rapport van de Commissie Herkströter brachten de regering ertoe de compensatieregeling bij wet te regelen. [29] Conclusie: u en ik, de kleinverbruikers, betalen de rekening van de afwikkeling van de niet-conforme verplichtingen.

4.2. Gas

Wetstechnisch bekeken volgt gas de elektriciteit. Maar zoals elke coryfee heeft de gasdame haar eigen nukken. [30] Dit heeft gedeeltelijk te maken met de rijkdom (gasbaten) van deze old lady.

De Gaswet van 22 juni 2000 (Stb. 305), in werking getreden 10 augustus 2000, bevat de eerste formele regeling voor deze sector in Nederland. De EG-richtlijn voor gas (richtlijn 89/30, Pb. 1998, L 204) verplicht de Nederlandse wetgever tot formele regeling. Informele netwerken bepalen tot nog toe in zeer grote mate het reilen en zeilen in deze voor Nederland zeer belangrijke sector.

De doelstelling van de EG-richtlijn is om geleidelijk te komen tot een interne markt voor de levering van aardgas. Om liberalisering te verwezenlijken, zijn regels nodig die betrekking hebben op de toegang tot de markt, de exploitatie van de systemen, procedures voor de transmissie, distributie, levering en opslag.

De richtlijn geeft een algemeen kader. De lidstaten dienen een aantal keuzes te maken: de toegang van derden (third party access), de wijze waarop gasbedrijven verplicht worden, hun activiteiten te ontkoppelen (unbundling), en een toezichtregime.

Een versnelde liberalisering voor kleinverbruikers (ingaande per 1 januari 2004), zoals voorgestaan door de minister van Economische Zaken, werd bij Nota van Wijziging ingebracht. Deze turbo-liberalisering heeft het gehaald, ondanks verzet in de Tweede Kamer.

De Dienst Uitvoering en Toezicht Energie (DTe, nieuwe stijl), een kamer bij de NMa die zich bezig houdt met elektriciteit en gas, is belast met het toezicht in deze sector. [31] De DG NMa zelf moet, op grond van artikel 24 Mw en conform artikel 21, lid 2 van de aardgasrichtlijn, geschillen beslechten die betrekking hebben op nettoegang. Bij de rechtbank Rotterdam en vervolgens bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven kan beroep ingesteld worden tegen op grond van de Gaswet genomen besluiten.

4.3. Post

In de Postrichtlijn van de EG (97/67, Pb. 1998, L 15/14) zijn gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor de postdiensten en de kwaliteit van de postdiensten neergelegd. Deze richtlijn is in de wet van 28 oktober 1999 omgezet (Stb. 484). Een nadere uitwerking hiervan is te vinden in het Postbesluit van 28 april 2000 (Stb. 200). Verder is het Besluit algemene richtlijnen post (Barp) gewijzigd (Stcrt. 2000, nr. 101).

4.4. Vervoer

De wet Personenvervoer 2000 van 6 juli 2000 (Stb. 314) introduceert in het stads- en streekvervoer een bepaalde vorm van concurrentie door middel van concessies. [32] Deze wet wordt strafrechtelijk, op basis van de WED, en bestuursrechtelijk gehandhaafd. Besluiten van de NMa zijn aan de controle van de Rechtbank Rotterdam en het College van Beroep voor het bedrijfsleven onderworpen.

Ook de EG wordt in deze materie actief. Eind juli kondigde de Commissie aan dat zij twee ontwerpverordeningen heeft goedgekeurd die betrekking hebben op de deregulering van het openbaar stads- en streekvervoer. [33] Ook hier zit Nederland vooraan in de dereguleringsbus.

In Juli 2000 werd het wetsvoorstel Concessies personenvervoer per trein aan de Tweede Kamer aangeboden. [34] Dit voorstel vormt het sluitstuk van de grote veranderingen in de organisatie van het openbaar vervoer in Nederland. Het doel van de concessieverlening is sturing te geven aan de kwaliteit van het openbaar vervoer per trein. Het rijk zal de concessies uitgeven voor het landelijk spoorvervoer en het hogesnelheidsvervoer. Regionale overheden kunnen op grond van het wetsvoorstel stapsgewijs de verantwoordelijkheid krijgen voor het regionaal spoorvervoer.

4.5. Drinkwater

De Waterleidingwet moet worden aangepast om te voldoen aan de inhoud van de EG-drinkwaterrichtlijn (98/83, Pb. 1998, L 330/32). Een wetsvoorstel is bij de Tweede Kamer ingediend. [35] Ter voorbereiding hiervan werd de hoofdlijnennotitie herziening Waterleidingwet uitgebracht. [36]

In tegenstelling tot de overig besproken sectoren wordt in de drinkwatersector geen liberalisering en privatisering beoogd. Over dit punt werd door de regering in het voorjaar 2000 uitvoerig gediscussieerd. [37] Ook in het Europese recht bestaan voor de liberalisering van het drinkwater - een essentiële levensbehoefte - geen voorstellen. [38]

4.6. Telecommunicatie

In de andere besproken nutssectoren ligt de nadruk op wetgeving. Bij telecommunicatie gaat het hic et nunc om beleid. De OPTA is actief. [39] Hij bewaakt de interconnectieverplichting, let op het medegebruik van antenne-opstelpunten (site sharing), ziet toe op de nummerportabiliteit, wijst partijen met aanmerkelijke marktmacht aan en regelt de bijzondere toegang en voert ten slotte een tariefbeleid. [40]

De gewone en de bestuursrechter krijgen, meestal op grond van het verzoek om voorlopige voorzieningen, met de toepassing en handhaving van telecommunicatiewetgeving te maken. [41]

Het zijn hectische tijden in telecommunicatieland. Toch is het relatief bekeken stilte voor de storm. De Europese Commissie heeft ingrijpende voorstellen voor nieuwe regelgeving aangekondigd. [42]

4.7. Media

Bij K.B. van 7 december 1999 (Stb. 545) is het Mediabesluit gewijzigd om te kunnen voldoen aan richtlijn 97/36, de wijzigingsrichtlijn televisie zonder grenzen (Pb. 1997, L 202). Twee wetsvoorstellen zijn aanhangig met hetzelfde doel. Het eerste heeft onder meer betrekking op exclusieve uitzendrechten. [43] Het tweede bevat regels voor de bescherming van minderjarigen. [44]

De Concessiewet (Stb. 2000, 138 en 139) geeft de staatssecretaris de mogelijkheid om de publieke omroep in een nieuw jasje te steken. [45] In deze context is de kabelnota van staatssecretaris Van der Ploeg van belang. [46] Deze nota sluit expliciet aan bij de hoger genoemde notitie `Publieke belangen en Marktordening'. Als uitgangspunt wordt het stimuleren van concurrentie en marktwerking genomen, maar anderzijds moeten de publieke belangen gewaarborgd worden. [47]

De Radio-omroepzenderwet 1935 wordt ingetrokken. Het gaat hier om de herstructurering en privatisering van NOZEMA. Deze maatschappij was met uitsluiting van eenieder belast met de aanleg en exploitatie van zendinrichtingen ten behoeve van de programma's van de publieke omroepen. [48]

In het verslagjaar werden drie boeken gepubliceerd die (een deel van) deze materie en andere belendende terreinen in kaart brengen en analyseren. [49]

5. De modernisering van het Nederlandse Economisch Bestuursrecht

In de vorige kronieken werd de vraag opgeworpen of recente ontwikkelingen in het EG-recht de Nederlandse wetgever niet dwingen na te denken over de noodzaak van een algemene wet economisch bestuursrecht. [50] De ontwikkelingen in het EG-recht die bedoeld worden, zijn: de modernisering van het EG-mededingingsrecht en decentralisering van het mededingingsrecht en de liberalisering in de nutssectoren.

Een aantal ontwikkelingen in het Nederlandse recht sluit bij deze Europese tendensen aan. Genoemd kunnen worden de ontwerpwet Markt en Overheid (Lex Cohen) en de voortdurende neiging van de Nederlandse wetgever om sneller te liberaliseren dan de EG de lidstaat Nederland oplegt (turboliberalisering).

Enkele autonome Nederlandse ontwikkelingen geven ook aanknopingspunten voor een horizontalisering van het economisch publiekrecht die te zijner tijd tot een algemene wet economisch bestuursrecht zou kunnen leiden

Ten eerste, de - los van de EG - genomen beslissing om de rechtbank te Rotterdam als de mededingings- en liberaliseringsrechter in eerste aanleg aan te wijzen. De President van de Rechtbank Rotterdam treedt in casu als een juridisch monopolist op. Hij kan aldus een `harmoniserende' rol vervullen en voor meer eenheid zorgen in netwerksectoren die enerzijds betrekking hebben op specifieke regels en belangen, maar die anderzijds ook uitgaan van een gemeenschappelijke basis en beleidsrichting (liberalisering en privatisering). Deze rechtbank kan ook nuttige diensten bewijzen als een documentatiecentrum voor mededingingszaken voor de rechterlijke macht in het algemeen. Als na de verwezenlijking van de witboekplannen van de Europese Commissie de rol van de gewone rechter belangrijker wordt, dan is een accurate en snelle informatie over het mededingingsbeleid noodzaak.

Ten tweede is minister Korthals in dit tijdschrift in zijn bijdrage over juridisering van het openbaar bestuur zijdelings ingegaan op de noodzaak voor meer horizontale wetgeving in economische zaken. [51] Hij neemt de nutssectorenweteving als uitgangspunt en hij wijst op het wringen van het nationale met Europese recht en de daarmee verband houdende complexiteit van wetgeving. Korthals betoogt dat de wetgever hier een rol heeft: hij moet voor kwalitatief goede wetgeving zorgen.

Ten derde geeft ook de hoger vermelde notitie over liberalisering en privatisering in netwerksectoren [52] een aanzet tot horizontaal, meer algemeen gericht beleid en in het rapport van de WRR `Het borgen van publiek belang' wordt gepleit voor een beleidskader voor privatiseringsvraagstukken.

De discussie is aangezwengeld en de minister-president heeft in de Eerste Kamer toegezegd, naar aanleiding van het kabinetsstandpunt over het rapport van de WRR, nader op deze onderwerpen in te gaan. Wordt vervolgd.


Noten
[1] Liberalisering en privatisering in netwerksectoren, Kamerstuk 27018, nr. 1.
[2] NRC 1 juli 2000.
[3] Zie hierover de interessante bijdrage van W. Devroe, Universele dienstverlening als nieuwe manier van denken, SEW 2000, p. 82.
[4] APR vs KTA, Commissariaat voor de Media, 15 februari 2000, Mediaforum 2000. p. 148.
[5] Libertel vs. OPTA, Pres. Rb. Rotterdam, 24 december 1999, Mediaforum 2000, p. 67, m.nt. Loozen en Mortelmans. Zie ook Ondernemingsrecht 2000, p. 87, m.nt. Mok.
[6] Laatstelijk NJB 1999, p. 1513. Zie ook het Themanummer van Openbare Uitgaven, 1998, nr. 4, dat aan dit onderwerp is gewijd.
[7] Hierover de vorige Kronieken.
[8] Voor punctuele analyses, zie de bijdragen in het tijdschrift Privatisering. Voor algemene publiek- en privaatrechtelijke achtergronden, zie: De ontwikkeling van de rechtspersoon in het publiekrecht en het privaatrecht, preadviezen van J.B.J.M. ten Berge, S.E. Zijlstra, L. Timmerman en F.K. Buijn, Hand. NJV 2000-I. Hierover P. van Schilfgaarde en H.J. de Ru, NJB 2000, p. 1093 en 1099.
[9] D. Geradin (ed.), The Liberalization of State Monopolies in the European Union and Beyond, Den Haag, 2000.
[10] M. van Twist en W. Veeneman (red.) Marktwerking op weg. Over concurrentiebevordering in infrastructuurgebonden sectoren, Utrecht 1999; S. van Thiel, Quangocratization: Trends, Causes and Consequences, Proefschrift 12 mei 2000, Utrecht (ISBN 90-393-2342-9); J. Sylvester, De praktijk van privatisering, proefschrift VU, 25 januari 2000, Den Haag, 2000; A.L. Bovenberg en C.N. Teulings, De economie van privatisering, ESB 2000, p. 304; A.L. Bovenberg en C.N. Teulings, De grenzen van de publieke sector, Tijdschrift voor Politieke Economie 2000, p. 32; Liberalisering van netwerksectoren, ESB Dossier 22 juni 2000.
[11] Kamerstuk 27018, nr. 1.
[12] Kamerstuk 26898, nr. 4.
[13] Raad van State, Jaarverslag 1999, p. 49-50.
[14] E. van Damme, Markt, markt, markt, ESB 2000, p. 303.
[15] WRR, Het borgen van publiek belang, Rapport aan de Regering, nr. 56.
[16] NRC 3 juni 2000. Zie ook F. Kalshoven, De debilisering van de WRR, De Volkskrant 27 mei 2000.
[17] Voor een goede en duidelijke inleiding voor niet-economen, zie C.A. Hazeu, Institutionele economie, Amsterdam, 2000.
[18] Zie bijvoorbeeld de stelling van Luc Soete, La nuova economia, ESB, 1999, p. 871 en de waarschuwingen van Arjen van Witteloostuijn, Nieuwe Economie en oude wetten, De Akademische Boekengids nummer 21, mei 2000. Zie ook D. Jacobs, Brave new economy, ESB 2000, p. 44.
[19] In haar reactie op het jaarverslag van de NMa gaat de minister van Economische Zaken op dit punt in. Kamerstuk 26800 XIII, nr. 58, p. 9.
[20] Kamerstuk 26800, nr. 238, p. 2.
[21] Voor een goed overzicht, M. van Twist en W. Veeneman, Marktwerking op weg. Over concurrentiebevordering in infrastructuurgebonden sectoren, Utrecht, 1999, p. 383.
[22] M.L. Verberne, Verdeling van het spectrum, Proefschrift UvA, IteR nr. 27, Deventer, 2000.
[23] Voor een kritisch commentaar, E. van Damme, Academische stuurlui, ESB 2000, p. 607.
[24] Uitvoerig M. Nijhof, De concessie in Europeesrechtelijk perspectief. Zij hoopt eind 2000 in Utrecht op dit onderwerp te promoveren.
[25] Zie J.E. Janssen, L. Hancher en M.M. Roggenkamp, Community Law and Competition Rules affecting `networks' and its consequences for the Member States, SEW 2000, p. 154.
[26] In haar opmerkingen naar aanleiding van het Jaarverslag NMa 1999 zegt de minister van Economische Zaken dat zij een actieve opstelling van de NMa ten aanzien van netwerksectoren wenselijk acht. Zie Kamerstuk 26800, XIII, nr. 58, p. 9.
[27] Hierover L. Hancher en S. Lavrijssen, Geleidelijk op weg naar een geliberaliseerde Elektriciteitsmarkt, SEW 2000, p. 42; P. de Han en R. Snel, Artikel 71 Elektriciteitswet 1998: bakstenen op de weg naar privatisering. Een onwettige beperking, Privatisering 1999, nr. 9, p. 4.
[28] Zie Raad van State, Jaarverslag 1999, p. 48-49.
[29] Kamerstuk 26303, nr. 74. Zie ook Kamerstuk 25097, nr. 40.
[30] Zie de zeer degelijke analyse van L. Hancher en S.A.C.M. Lavrijssen, De eerste Gaswet: bestaande structuren in een nieuw jasje. SEW 2000, p. 230.
[31] Deze dienst treedt in de plaats van de Dienst Uitvoering en Toezicht Elektriciteit.
[32] Hierover R. Mahler, Wetsvoorstel voor de Wet personenvervoer 2000, SEW 1999, p. 364; J.A. van der Kolk, Wet Personenvervoer 2000: aanbesteding van openbaar vervoer, Tijdschrift Vervoer en Recht 1999, p. 97. Zie ook Infrastructuur. Marktwerking in het openbaar vervoer, In Statu Nascendi, Nederlandse Staatscourant 2000, jaargang 2, nr. 3 (bijvoegsel bij Stcrt. 2000, nr. 94).
[33] Agence Europe 27 juli 2000, nr. 7766, p. 6.
[34] Kamerstuk 27216.
[35] Kamerstuk 26700, nrs. 1 en 2.
[36] Kamerstuk 25869, nr. 1. Zie ook Kamerstuk 25869, nr. 4.
[37] Dit gebeurde naar aanleiding van de motie Feenstra c.s., Kamerstuk 26700, nr. 8.
[38] Zie ook de special over water, AAe mei 1999.
[39] Over het onduidelijke publicatiebeleid van OPTA-besluiten, zie de discussie tussen A.T. Ottow en P.J. Schnezler, in M & M 2000, p. 3, 103 en 106.
[40] Q. Kroes en M. Visser, 3 jaar toezicht op de telecommunicatiemarkt: een taaie kluif, Mediaforum september 2000.
[41] Veel uitspraken worden gepubliceerd in Computerrecht en Mediaforum.
[42] Towards a new framework for electronic communications infrastructure and associated services, Doc COM (99) 539, http://www.ispo.cec.be. Hierover G. van Duijvenvoorde, NTER 2000, p. 157.
[43] Kamerstuk 26256.
[44] Kamerstuk 26841.
[45] Hierover N. van Eijk, Concessiewet: no guts, no glory, Mediaforum 1999, p. 272; G. Schuyt, Mediaforum 2000, p. 35; H. Teppema, Mediaforum 2000, p. 72.
[46] Kabel en consument: marktwerking en digitalisering, Kamerstuk 27088, nr. 2. Hierover N.A.N.M. van Eijk, Poolse landdagen, poldermodel en de kabelnotitie, Mediaforum 2000, p. 151.
[47] De visie van de NMa en de OPTA zijn op de NMa-site te vinden: nma-org.nl/adviezen/adviezen/adv_0001.htm.
[48] Kamerstuk 27019.
[49] M. Dellebeke, Omroep & Reclame. Handboek reclameregels voor tv en radio, Amsterdam 2000; E. Dommering e.a., Informatierecht. Fundamdentele rechten voor de informatiesamenleving, Amsterdam, 2000; F.W. Grosheide, Hoofdstukken Communicatie- en Mediarecht. Beschouwingen over de juridische aspecten van openbare communicatie en massamedia, Nijmegen, 2000.
[50] NJB 1998, p. 1475 en NJB 1999, p. 1516.
[51] A.H. Korthals, Juridisering in het openbaar bestuur, NJB 2000, p. 212.
[52] Kamerstuk 27018, nr. 1.