Een koningsinscriptie
gewijd aan Samsuïluna's res gestae:

de menselijke geschiedenis als functie van 
de beschikkingen en bijstand der goden

[Si.C]

 

In de navolgende historie heeft de oudbabylonische koning Samsuïluna, zoon en opvolger van Hammurabi, een tweetal memorabele gebeurtenissen  uit  zijn lange regeerperiode (1749-1711) laten vastleggen: het neerslaan van een rebellie van vazallen en de herbouw van de stadswal rond Kisj

Alvorens historisch ter zake te komen, weidt de tekst in een ongebruikelijk lange aanloop uit over de voorgeschiedenis van een en ander in de hemelse  gewesten, om zo duidelijk te maken dat zich op het wereldtoneel geen episode ontrolt, of deze is in een hemels voorspel  geprogrammeerd. In het wereldgebeuren geschiedt de wil der goden: gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.

De tekst is tweetalig geredigeerd, in zowel een Sumerische als een Akkadische versie, en ons bekend uit zes handschriften. Één exemplaar bevat beide versies, de rest één van beide. Van deze unilingue tekst-exemplaren bieden er twee de Akkadische, drie de Sumerische versie.

De handschrift-vorm is steeds die van de zgn. kleicylinder: een halfliterblik- of  vingerhoedvormig object van schrijfklei, dat thuishoort in de historiografie en bij voorkeur werd aangewend om teksten met een commemoratieve en honorifieke inhoud op te tekenen, in het bijzonder dan, wanneer deze uitmonden in een bouwbericht en bedoeld waren om in veelvoud te worden bijgezet her en der in de muren en fundamenten van het bewuste bouwwerk, ten einde bij wijze van stichtingsoorkonde en memorietafel een toekomstig bouwheer-restaurator te manen tot eerbied jegens naam en werken van zijn voorganger.

Van deze compositie, die de wetenschap kent onder de naam "Samsuïluna's Cylinder C", volgt nu een vertaling.  De onderverdeling in alinea's is niet formeel in de grondtekst terug te vinden, maar berust op syntactische gronden.


In de godenvergadering, wellicht bijeen ter gelegenheid van Nieuwjaar om voor de komende periode het lot van alles en iedereen te bepalen, wordt het godenpaar van Kisj door Enlil, heer van hemel en aarde, verkoren tot een glorieuze bestemming. De ouverture met een mythisch verkiezingstafereel is een topos in de oudere historiografie:

[Zo opent Gudea's Cylinder A met de verkondiging dat Ningirsu en diens domein Lagasj door Enlil met een groots lot bescheiden werden: een algehele opbloei, culminerend in de bouw van het Eninnu.]

Kisj' stadsgod Zababa is een god van het militante type, later geassocieerd met Ninurta en evenals deze een zoon van Enlil. Zijn eega, Kisj' Vrouwe, is de locale gestalte van de godin Isjtar.

 

"Enlil, in heerschappij de grootste der goden, de herder die de lotsbeschikkingen treft, verwaardigde Zababa en Isjtar, de strijdlustigsten der Igigi, met zijn blik.
- Want bij hem was het vaste plan gerijpt de stadsmuur rond hun eerbiedwaardige woning Kisj, de oeroude veste, te herbouwen; ja, zijn tinnen hoger dan ooit op te trekken.
En Enlil, de soeverein van wie het gebod onveranderlijk en de lotsbeschikkingen onaantastbaar zijn, richtte goedgezind het woord tot zijn flinke zoon Zababa, die het hem gestelde krijgsdoel weet te bereiken, en zijn beminde dochter Isjtar, de heerseres wier goddelijke statuur zonder weerga is, hen met een blik van blijdschap aankijkend.

 
           Enlil maakt de twee zijn besluit en opdracht bekend:
 

"Weest gij voor Samsuïluna, mijn flinke, onvermoeibare afgezant die het verstaat mijn plan te verwerkelijken, een helder lichtbaken, doordat hij een gunstig teken uwentwege ontvange, en wel zo: doodt zijn vijanden en levert hem al zijn afvalligen in handen. Dan zal hij Kisj' stadsmuur grootser dan ooit herbouwen, om u in een woning van welbehagen intrek te laten nemen.

 

Opgetogen gaan Zababa en Isjtar Enlils voornemens en instructies aan Samsuïluna melden. Hun militaire bijstand, waarin het gunstig teken, katalysator van de bouw, moet bestaan, wordt zelf ook weer aangekondigd, eveneens onder tekenen, zo mogen we begrijpen: door leverschouw, bij monde van een profeet of, het waarschijnlijkst, via de droom.

 

"Zababa en Isjtar, als rechtgeaarde heersers het meest majesteitelijk onder de goden, verheugden zich met geestdrift over de woorden die hun vader Enlil tot hen gesproken had. Vriendelijk wendden zij toen hun blik van verkwikking naar Samsuïluna, de koene koning en onverschrokken herder, hun schepsel, en opgetogen spraken zij hem toe:

'Samsuïluna, gij telg uit een eeuwenoud godengeslacht en juweel van een koning! Enlil heeft u een nog grootser bestemming gegeven. Ons heeft hij gelast uw veiligheidsescorte te vormen. U ter rechterzijde flankerend zullen wij doden wie u afgezworen hebben en u al uw vijanden in handen leveren - dat gij dan de muur van Kisj, onze glorieuze veste, imposanter dan ooit herbouwe!'

 

Zonder aarzeling geeft Samsïluna gevolg aan dit bemoedigend appèl van godswege, met als drijfveer wat in de Mesopotamische godsvrucht de cardinale deugden zijn: plichtsbetrachting, gehoorzaamheid, maar vooral godsvertrouwen en geloof. In een mum van tijd weet hij een door zijn vijand aangestichte rebellie in zuid en noord neer te slaan, in welk succes hij de hulp der goden onderkent.

 

"Als koning die zijn taak verstaat en luistert naar de grote goden hechtte Samsuïluna het volste vertrouwen aan de woorden die Zababa en Isjtar tot hem gesproken hadden.

Hij mobiliseerde zijn gewapende macht om zijn vijanden te doden, ondernam een veldtocht om zijn afvalligen af te slachten. Nog geen half jaar was verstreken, of hij wist Rimsin te doden, die in het land Emutbal een opstand had ontketend en zich tot koning van Larsa had laten uitroepen-, om hem uiteindelijk in Kisj' territorium onder een tumulus te begraven. Voorts doodde hij zesentwintig vazal-vorsten die hem al rebellerend hadden afgezworen, zonder uitzondering slachtte hij ze af. Tenslotte nam hij Iluni, de weerspannige koning van Esjnunna,  gevangen, voerde hem aan hals en handen geboeid mee en liet hem de keel afsnijden.

Zo pacificeerde hij het ganse land Sumer & Akkad en dwong de vier buitengewesten zich weer te voegen naar zijn gezag.

 

Onverwijld neemt Samsuïluna nu de bouw van de stadswal ter hand en klaart de klus met ongekende voortvarendheid. Met dit werk lost hij de zijn patronen verschuldigde dankbetuiging in.


"In die tijd nam de energieke Samsuïluna de herbouw van Kisj ter hand, met behulp van de werkkracht van zijn manschappen. Hij groef haar ringgracht, omgaf haar langs de volle omtrek met een moeras. Met massa's aarde legde hij haar grondvesten zo stevig als die van een berg, en na fabricage van de benodigde tichelstenen bouwde hij haar stadsmuur, om tenslotte in minder dan een jaar zijn tinnen op een hoogte te brengen ver boven de oude.

Met dit resultaat is Enlils oorspronkelijke plan verwezenlijkt. De plichten zijn gedaan, de schulden vereffend. Toch durft de chroniqueur te besluiten met de bede dat de begunstigde goden hun protégé voor zijn werk rijkelijk zegenen, als ware het niet enkel diens gepaste dank en plicht geweest. Deze franke gedachte beluisteren we wel vaker in dit soort historiën, en  nog wel drastischer als hier. Waar de beantwoording met zegen hier als wens wordt geformuleerd, kunnen we die elders vinden binnen de narratieve rapportage, als een voldongen feit dus, in episodes die de reactie der goden op de dienstbaarheid van de koning schilderen in praktisch dezelfde bewoordingen en toonzetting. Het rijmt allemaal met de overtuiging dat de goden bovenmate gul zijn en vol van genade.

 

"Mogen Zababa en Isjtar hun prinselijk troetelbroertje Samsuïluna daarvoor begiftigen met een onkwetsbaar leven dat gelijk dat van Sin en Sjamasj in der eeuwigheid standhoudt, hem zulks ten geschenke geven!"

 

___________________________________ 
______________________________
__________________________

 

© 2000, Edubba Genizaque Trajectina

Henry A. I. Stadhouders