(Godsdienstige) opvoeding in onze tijd Spreken of schrijven over opvoeding is iets anders dan daadwerkelijk opvoeden. Dat is tot vervelens toe opgemerkt bij de levensloop van Rousseau en wordt – eveneens tot vervelens toe – voorgehouden aan studenten die pedagogiek gaan studeren. ‘De theorie is wat anders dan de praktijk’ en ‘de beste wetenschappers zijn niet altijd de beste opvoeders’ zijn bekende kreten in dit verband.  Wetenschappelijke perikelen Denken over opvoeding is bovendien wat anders dan het doen van empirisch onderzoek in de onderwijs- en opvoedingspraktijk. Was de opvoedingswetenschap aanvankelijk vooral wijsgerig en normatief van karakter, de huidige wetenschap is voornamelijk empirisch (-analytisch en - kwantitatief) ingesteld en wetenschappelijke uitspraken krijgen pas zeggingskracht wanneer die empirisch getoetst zijn. Dé term is in dit verband ‘evidence-based’. Ook in de godsdienstpedagogiek krijgt het empirisch onderzoek een steeds grotere betekenis. Maar het is te simpel om te beweren dat die empirische werkwijze nu in de plaats is gekomen van vroegere normatieve opvattingen (‘moraliserende domineespraat’). Net zoals in de theologie de wegen uiteengaan van de ‘klassieke theologie’ (‘wetenschap van God’; geloofsopvattingen) en de ‘godsdienstwetenschap’ (over godsdienstig gedrag) gebeurt dat in de godsdienstpedagogiek ook. Want lang niet elk verschijnsel leent zich voor empirisch onderzoek. Met sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden kan bijvoorbeeld het gedrag van (gelovige) jongeren worden onderzocht, maar het wordt wat anders wanneer het gaat om moeilijk te operationaliseren onderwerpen als geloofsopvoeding en geloofsbeleving. Ongeveer gelijktijdig met de millenniumwende werd in de godsdienstpedagogiek gememoreerd dat dat vakgebied als wetenschappelijke discipline een eeuw bestaat. Gesproken wordt over de twintigste eeuw als “ein religionspädagogisches Jahrhundert” (Lexikon der Religionspädagogik (2001), Bd. I, p. VII). Maar ook over het interdisciplinaire karakter op dit moment: “Die Religionspädagogik ist unübersichtlich geworden: Auch Fachleute sind kaum noch in der Lage, das Feld wirklich zu überschauen.” Al met al wordt het er daardoor voor godsdienstpedagogen in de praktijk niet gemakkelijker op. Normatief- pedagogische wenken Pedagogen benadrukken vanouds dat het goed is om kinderen groot te brengen in een min of meer bestendige ‘pedagogische relatie’, opvoeden doe je niet in kortlopende programma’s. Voorts is het onder andere raadzaam om: kinderen serieus te nemen, met respect te behandelen, te stimuleren en soms te corrigeren, positief te benaderen (bemoedigen in plaats van ontmoedigen), als persoon te accepteren, geleidelijk aan meer verantwoordelijkheid te geven, uit te dagen door moeilijke vragen te stellen, gericht allerlei kennisinhouden bij te brengen en te laten reflecteren over deze kennis, en in levensbeschouwelijk opzicht: te laten delen in geloofservaringen, te laten meedoen met activiteiten die verband houden met die levensbeschouwing, te laten meepraten en meedenken. Empirische uitspraken over jongeren Een greep uit soms grootschalig opgezet onderzoek geeft aan dat kinderen in onze tijd vaak minder angstig zijn dan vroeger, dat er sprake is van informalisering van gedragsvormen: meer gedragsvarianten zijn toegestaan. Jongeren zijn over het algemeen vrijer en minder onderworpen ten opzichte van volwassenen (positief geformuleerd) of: jongeren kennen geen manieren meer en tonen niet altijd respect voor anderen (negatiever geformuleerd). Jongeren volgen geen standaardpatronen meer maar kennen daarentegen een geïndividualiseerde jeugdfase met grote onderlinge verschillen. Ze zijn relatief economisch zelfstandig door allerlei baantjes. Communiceren veel in hun sociale netwerken door middel van e-mail en vooral de mobiele telefoon. Groeien zonder veel moeite op tot wereldburger door het gemakkelijke en goedkope reizen. Moeten op school individueel presteren (door de meritocratisering in het massaonderwijs spelen factoren als sociale afkomst en geslacht een beperktere rol). Doordat moderne ouders streven naar zelfstandigheid van hun kinderen, waarbij zij de eigen waarde en de individualiteit van hun kinderen tot ontplooiing willen laten komen, hebben hun kinderen definitiemacht verworven: ouders moeten accepteren dat hun kinderen een stem hebben in alledaagse situaties en bij beslissingen binnen het gezin. Zij verheffen hun stem en dwingen ouders naar hen te luisteren. Een zwijgende jeugd heeft gedurende de laatste twintig, dertig jaar plaats gemaakt door een praatjeugd. In gezinnen heerst eerder een onderhandelingshuishouding dan een bevelshuishouding (Du Bois-Reymond, 1998). Onze oosterburen spreken over Kindheit im Wandel en constateren eveneens een ‘größere Liberalisierung und Partnerschaftlichkeit im Erziehungsverhältnis zwischen den Generationen’ (Pädagogische Rundschau, 2002). Niet veranderd lijkt de mening over school. Die wordt nog altijd beschouwd als een noodzakelijk kwaad. In een empirisch onderzoek onder Duitse scholieren werd gevraagd: ‘Wat vind je het leukste op school?’ Ruim 40 procent antwoordde: vrije tijd, vakantie en pauzes; eveneens bijna 40 procent noemde: contacten met medescholieren; 19 procent vermeldde: het onderwijs in het algemeen en slechts 3 procent noemde een bepaald vak. Levensbeschouwelijke bevindingen: jongeren zijn net als hun ouders mensen van deze tijd. Hun religiositeit is merendeels niet institutioneel-kerkelijk maar concreet verbonden met het wel en wee van alledag, individueel en ze drukt een verlangen naar eigenheid uit. Ze uit zich niet zozeer in kerklidmaatschap maar soms wel in kerkgang en frequent bidden. (Miedema, 2003). Ook in levensbeschouwelijk opzicht geldt: geen standaardpatronen meer maar een eigen levensbeschouwelijke keuzebiografie. De religiositeit wordt wel aangeduid als pelgrimerende religiositeit. Jongeren willen zoveel mogelijk indrukken en ervaringen opdoen en alleen kortlopende verplichtingen aangaan. ‘De religieuze cultuur wordt niet langer meer overgedragen als een pakket van kennis en kunde, maar lijkt bij iedere jongere steeds weer opnieuw te beginnen in een proces van toe-eigening, waarin de voorhanden religieuze betekenissen, of religieus te betekenen aspecten uit de leefwereld door hen tot persoonlijke betekenissen worden getransformeerd.’ (Janssen, 2002; Miedema, 2003). Cultuur en tegencultuur Het opvoedingsproces maakt deel uit van de verhouding tussen de oudere en de jongere generatie. Anders dan in de tijd van Schleiermacher, zijn jongeren in dit proces nu vaak duidelijker ‘medespeler’. Cultuuroverdracht en cultuurvernieuwing maken nog steeds deel uit van de pedagogische opdracht. Of dat op dezelfde wijze geldt voor de godsdienstpedagogiek is nog maar de vraag. Godsdienstige vorming die zichzelf verstaat als ‘onmogelijke mogelijkheid’ (Miedema) realiseert zich dat het kan uitlopen op een afwijzing van (elementen van) die cultuur. De beweging van het Godsrijk kan soms haaks staan op de bestaande orde. De god van de heersende orde is – voorzichtig uitgedrukt – niet altijd de God die zich in de Bijbel openbaart. Die openbaring valt gelukkig niet samen met de werkelijke (cultuur)geschiedenis. Moge het daarom veelvuldig uitlopen op cultuurverníeuwing die wèl strookt met het Godsrijk totdat alle dingen nieuw zijn (Op. 21:1-5). Daan Thoomes. Literatuur: Adriaanse, H.J., H.A. Krop en L. Leertouwer. (1987). Het verschijnsel theologie. Over de wetenschappelijke status van de theologie. Meppel: Boom (over het onderscheid tussen ‘klassieke theologie’ en ‘godsdienstwetenschap’). Boer, D. (2002). Een heel andere God. Het levenswerk van Karl Barth (1886-1968). Gorinchem: Narratio. Bois-Reymond, M. du, Y. te Poel, J. Ravesloot. (1998). Jongeren en hun keuzes. Bussum: Coutinho. Fölling-Albers, M. (2002). Veränderte Kindheit, Kindheitsforschung und Schule. In: Pädagogische Rundschau, 56. Jrg., Nr.4 (Juli/August), pp. 379-391. Lexikon der Religionspädagogik. Herausgegeben von Norbert Mette und Folkert Rickers. (2001). 2 Bände. Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag. Lizenzausgabe für die Wissenschaftliche Buchgesellschaft. Miedema, S. (2003). De onmogelijke mogelijkheid van levensbeschouwelijke opvoeding (inaugurele oratie VU, 20 juni 2003). Thoomes, D.Th. (2002). Godsdienst, cultuur en opvoeding. Naar de school als waarde(n)gemeenschap, fulltext: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/219653 Thoomes, D.Th.(2008). Godsdienstige vorming bij Schleiermacher, fulltext: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/218757 Thoomes, D.Th. (2009). Godsdienstige vorming bij Langeveld, fulltext: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/256960 Winkler, M. & J. Brachmann. (2000). Friedrich Schleiermacher, Texte zur Pädagogik. Kommentierte Studienausgabe. 2 Bände. Frankfurt a/M: Suhrkamp. Winkler, M., Beljan, J., Ehrhardt, Ch., Meier, D., Virmond, W. (2017). Vorlesungen über die Pädagogik und amtliche Voten zum öffentlichen Unterricht. Friedrich Schleiermacher Kritische Gesamtausgabe, Abteilung II: Vorlesungen, Band 12, Berlin / New York, Walter de Gruyter. Illustratie: Paul Gauguin, Young Christian Girl (1894). Bijlage: Thoomes, D.Th. (2002). Powerpoint presentatie Secularisatie in theologie en pedagogiek: secularisatie.ppt Gepubliceerd in: In de Waagschaal, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek, jrg. 32, nr. 14, 2003, pp. 27-29. (Laatst gewijzigd op: 19 mei 2019).