Recensie door I. Giesen, verschenen in: RM Themis 2007-5, p. 219-222 [blz. 219] Cees van Dam, European Tort Law, Oxford University Press: Oxford 2006, 538 + 1 LVIII p., ISBN-13: 978-0-19-929071-0, with a preface by Walter van Gerven Vooraf Het schrijven van een recensie wordt algemeen, en terecht, gezien als een lastige klus. Het moet gepast vriendelijk blijven, doch ook niet te beleefd worden; het moet kritisch zijn, doch niet onnodig grievend; op slakken mag en moet zout gelegd worden, maar er moet ook een evenwichtig beeld geschapen worden. En zo zijn er meerdere tegenstrijdigheden aan te wijzen in het vak van de recensent die de klus er niet eenvoudiger op maken. Daarbij komt dan nog dat recenseren in elk geval zo objectief mogelijk moet gebeuren. Daarom begin ik hier maar met een waarschuwing. Rond de tijd dat het hier te bespreken werk verscheen en ik benaderd werd voor een recensie was een overgang aanstaande van de auteur naar de universiteit (te Utrecht) waar ik zelf ook doceer. Ik was zelfs betrokken bij die procedure. Uiteraard kon ik op dat moment het verzoek om als recensent op te treden niet om die enkele reden weigeren omdat ik daartoe dan vertrouwelijkheden zou hebben moeten openbaren. Inmiddels zijn Cees van Dam en ik dus collega’s (Van Dam heeft een honoraire aanstelling in Utrecht; hij doceert daarnaast nog aan het Queen Mary College te Londen waar hij ook zelfstandig consulteert). Ik geef toe dat een en ander mij wellicht minder geschikt maakt als recensent. Ik probeer het hierna toch, want het boek raakt het hart van mijn vakgebied. Daarbij beloof ik u, lezer, dat ik met alle macht getracht heb tot een zo objectief mogelijk oordeel te komen. Het doel en de methodische opzet van het boek Zoals de titel aangeeft, is het boek gericht op het ‘Europees (buitencontractueel) aansprakelijkheidsrecht’. Daarbij dient ‘Europees’ als verzamelterm voor diverse rechtsstelsels binnen Europa (zie hierna); de term ziet niet op ‘het recht van de Europese Unie’ (EU) in strikte zin. Het doel van het boek is de lezer te introduceren in ‘the main 2 features of European tort law in a textbook format’ (nr. 102-1, op p. 6). Van Dam wil daarbij illustreren dat a) dezelfde feitelijke problemen overal spelen, b) dat van bovenaf bezien de oplossingen daarvoor niet echt verschillen, c) dat een blik van dichtbij leert dat de manieren om de problemen op te lossen wel ‘striking differences’ vertonen en d) dat de redenen voor de verschillen in de diverse historische en culturele achtergronden schuilen, alsmede in de ‘policy views’ over wat eerlijke en redelijke uitkomsten zijn (nr. 102-1, op p. 7). Dit alles impliceert uiteraard dat er wel zoiets bestaat als ‘European Tort Law’, en dat is ook het geval, al was het maar omdat het (in elk geval) in Maastricht en Utrecht gedoceerd wordt. Het betreft hier echter (nog) geen vastomlijnd vakgebied. De verschijnselen die het vakgebied 3 een eigen smoel geven, zijn nog jong en veelal nog volop in ontwikkeling. Binnen die setting moest Van Dam zijn boek positioneren. Op p. 4 (nr. 101-2) blijkt dat het voor hem bij ‘European Tort Law’ vooral gaat om ‘the umbrella term for a number of various 1 Inmiddels is in 2007 ook een goedkopere paperback editie verschenen. Met dank aan Esther Engelhard voor haar nuttige commentaar op een eerdere versie van deze bespreking. 2 In het navolgende verwijs ik vooral naar de door Van Dam gebruikte nummering (nr. xxx) en soms, om iets exacter te kunnen zijn, naar pagina’s in het boek. 3 Vgl. de opsomming in nr. 603-1, en verder bijv. W.H. van Boom, I. Giesen, Van Nederlands naar ‘Europees’ onrechtmatige daadsrecht, NTBR 2004, p. 515 e.v., met verdere verwijzingen; N. Jansen, Principles of European Tort Law?, RabelsZ 70 (2006), p. 732 e.v.; G. Wagner, The project of harmonizing European tort law, (2005) 42 Common Market Law Review, p. 1269 e.v.; en de artikelenreeks over de PETL in AV&S welke inmiddels van start is gegaan met bijdragen van T. Hartlief, PETL: Basic Norm and Liability based in Fault, AV&S 2007, p. 49 e.v., en S.D. Lindenbergh, PETL: General Conditions of Liability, Damage, AV&S 2007, p. 83 e.v. features concerning tort law in Europe’. Daarmee wordt natuurlijk weinig van verdere behandeling uitgesloten, zodat diverse ontwikkelingen binnen de EU, de individuele Lidstaten, het EVRM en diverse particuliere groepen allemaal kunnen worden meegenomen. Zeker voor een zo jong vakgebied is dit een logische keus van de auteur. De vruchten die hier al geplukt kunnen worden, moet je plukken, ook als ze wellicht nog wat verspreid in de boom hangen. Een dergelijke keuze betekent echter nog steeds dat er ergens een pas op de plaats gemaakt moet worden en dat doet Van Dam door zich voor wat betreft de te bespreken nationale rechtsstelsels enkel te richten op Frankrijk, Duitsland en Engeland inclusief Wales (zie nr. 102-2) en zo nu en dan op de Principles of European Tort Law (van de Spier/Koziol groep) en de Principles over ‘tort law’ van de Study Group on a European Civil Code (de Von Bar 4 groep).Deze beperking is vooral ingegeven door de praktische overweging dat meer landen bespreken ten koste zou gaan van de beknoptheid en de mogelijkheid om het overzicht te bewaren (nr. 102-1). Uit zijn uiteindelijke keuze voor de drie ‘grote stelsels’ in Europa (nrs. 102-1 en 102-2) blijkt hoe Europees ‘onze’ Van Dam is geworden, want het Nederlandse recht kan in die opzet niet 5 langer aanspraak maken [blz. 220] op bespreking.Voor een uitgave gericht op de Europese en Engelse markt is dat verklaarbaar, en tevens zo begrijpelijk dat ik het niet zou melden als ik het niet ook enorm jammer zou vinden. Het ontbreekt ons immers nog aan een stevige overkoepelende Engelstalige tekst over het Nederlandse buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht gericht op of geschikt voor het onderwijs. Daarin had Van Dam (ook nog) kunnen voorzien, hoewel dat zijn klus alleen nog maar lastiger zou hebben gemaakt (en de uitgever wellicht niet vrolijker). Het is niet anders, en wellicht dat er in de toekomst nog ruimte is voor een supplement over Nederlands recht... (?) Opbouw van het boek Wie Van Dam’s Nederlandse boek Aansprakelijkheidsrecht uit 2000 kent, zal de opbouw van het onderhavige werk redelijk bekend voorkomen. In Deel I worden diverse stelsels van aansprakelijkheidsrecht geïntroduceerd, namelijk Europa (zowel de invloed van het EVRM, als het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht in de EU, de ‘breach of Community law’), Frankrijk, Duitsland en Engeland. In Chapter 6 volgt dan een hoofdstuk over het ius commune, waarover later meer. Deel II bespreekt de specifieke vereisten of voorwaarden voor aansprakelijkheid, nader onderverdeeld in hoofdstukken over ‘Protected Interests’, ‘Intention and Negligence’, ‘Violation of a Statutory Rule’, ‘Strict Liability’, ‘Causation’ en ‘Damage and Damages’. Die vereisten worden dan weer verder opgedeeld in de daarbij relevante leerstukken (bijvoorbeeld ‘wrongful life’ in nr. 707 en ‘pure economic loss’ in nrs. 711-714), vervolgens per rechtsstelsel behandeld en soms nader onderling vergeleken (bijvoorbeeld nr. 707-2 op p. 165) terwijl diverse hoofdstukken ook nog separaat ‘Concluding remarks’ en dergelijke bevatten (bijv. nr. 816, nr. 906 en nrs. 1216-1217). In Deel III komen dan nog diverse categorieën van aansprakelijkheid aan bod, zoals de aansprakelijkheid voor roerende en voor onroerende zaken, en voor andere personen, alsmede 6 de aansprakelijkheid in ‘Emergency Cases’ en de aansprakelijkheid van ‘Public Authorities’. 4 Meer daarover onder andere bij Van Boom/Giesen, NTBR 2004, p. 517-518, met verdere verwijzingen. 5 In de Nederlandstalige ‘voorloper’ van het besproken boek (C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, BJu: Den Haag 2000), was het Nederlandse recht uiteraard de spil waarom de rechtsvergelijking draaide. Wel is het zo dat in de Engelse uitgave her en der het Nederlandse recht genoemd wordt; zo komt bijvoorbeeld de wrongful lifeuitspraak van de Hoge Raad langs (noot 91 op p. 165) om te ondersteunen dat afwijzing van dat soort claims ‘rather unfortunate’ kan zijn. Ook het Des-arrest wordt behandeld, in nr. 1108-2 op p. 289-290. Voor meer besproken Nederlandse uitgaven, zie de Table of Cases op p. lviii. 6 Zie hierover ook de eigen opzet en uitleg daarvan door Van Dam in nrs. 103-1 t/m 103-4. Een ‘voorproefje’ van de inhoud van het boek Het is niet mogelijk om in het bestek van deze recensie de inhoud van dit boek in detail voor het voetlicht te brengen en te bespreken. Ik stip daarom slechts een paar algemene punten aan, en volsta verder met de opmerking dat alle wezenlijke aspecten van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht die in een studieboek of ‘textbook’ thuishoren (alle leerstukken en actuele discussies), aanwezig zijn. Wel is het zo dat de thema’s schade en causaliteit minder bedeeld worden (deze beslaan slechts 2 van de 18 hoofdstukken, op 80 van de 519 pagina’s 7 tekst). Bezien we dan enige aspecten van het boek meer in detail, dan zet de introductie (nr. 101) wat mij betreft de toon doordat Van Dam daarin meteen al de bredere context van het te behandelen vakgebied bij zijn beschouwing betrekt. Hij doet dat door een parallel te trekken tussen de ontwikkeling in Europa op politiek niveau en in het Europees aansprakelijkheidsrecht. In beide gevallen is het volgens Van Dam ‘not entirely clear in which direction things will develop’. Dezelfde brede blik van de auteur vergezelt de lezer de rest van het boek (zie bijvoorbeeld nr. 602 en nr. 1405 inzake verkeersaansprakelijkheid) en dat is prettig. Waar mogelijk wordt steeds heen en weer verwezen tussen de besproken rechtsstelsels, en de maatschappelijke, culturele en historische context is nooit ver weg. Bovendien, daarbij aansluitend, worden regelmatig wezenlijke ‘doorkijkjes’ weggegeven die de lezer aan het denken zetten, ook – maar wellicht ook vooral – die lezers die het vakgebied al (menen te) doorgronden. Dat is bijvoorbeeld het geval in nr. 816 waar geschetst wordt dat de aanwezigheid van verzekeringen voor een perspectiefwisseling heeft gezorgd. In plaats van naar de ‘duties’ (plichten) van de aansprakelijke persoon, wordt er heden ten dage meer gekeken naar de legitieme verwachtingen van het slachtoffer (hoeveel veiligheid mag iemand verwachten?) en daarmee naar diens rechten. Inderdaad is dat een trend die zich ook in Nederland (denk aan de aansprakelijkheid voor defecte producten, of voor gebrekkige roerende of onroerende zaken) lijkt te hebben voltrokken. Hetzelfde zien we daar waar Van Dam zich – losjes, in wat lijkt op een zinnetje tussendoor – laat ontvallen dat als het Engelse House of Lords argumenten gebaseerd op ‘public policy’ aanvoert, dat toch vooral is om claims af te wijzen en niet om ze toe te wijzen (zie nr. 706-2, op p. 160). Ik had het me nooit gerealiseerd en ik heb het niet nadien geverifieerd (als dat al zou kunnen, want alle Engels rechtspraak zou dan geturfd moeten worden) maar op het eerste gezicht heeft Van Dam hier een sterk en aannemelijk punt te pakken, dat veel zegt over hoe de argumentatie bij rechtsvinding en rechtsvorming verloopt. Nu het toch over ‘policy’ gaat: ook ‘policy issues’ worden door Van Dam gewogen en indien nodig in een ander licht gezet. Zo bespreekt Van Dam bijvoorbeeld (in nr. 711) het beruchte ‘floodgates’-argument (in een bepaald geval aansprakelijkheid aanvaarden zou tot teveel claims en tot oeverloze aansprakelijkheden kunnen leiden) in relatie tot gevallen van zuivere vermogensschade door het meteen tot de kern terug te brengen. Of zo’n ‘floodgates’-scenario zich zal voordoen, is ook volgens deze auteur (empirisch) [blz. 221] moeilijk te zeggen en dus is een beroep erop eerder vrucht van een rechtspolitieke visie. Harmonisatie van tort law? In het licht van het huidige debat in Europa over harmonisatie van diverse delen van het privaatrecht, waaronder ook het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, dient zich uiteraard de vraag aan hoe een specialist als Van Dam in die discussie staat. Die kwestie krijgt In de Nederlandse ‘voorloper’ Aansprakelijkheidsrecht ontbreken hoofdstukken over causaal verband en schade nog in zijn geheel. in het boek ruimschoots aandacht en daarom zal ik deze hierna dan ook iets uitvoeriger aan de 8 orde stellen. In de aanloop naar zijn antwoord op die harmonisatievraag, bespreekt Van Dam in hoofdstuk 6 eerst de start van de zoektocht naar ‘the holy grail’ (p. 111) van een nieuw ius commune en in dat verband (kort) de recente ontwikkeling van het Europese privaatrecht (en het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht daarin). Dat terrein is zijns inziens ‘buzzing with activity’. Sterker nog: ‘Academic bees are busy collecting the honey of the national flowers and bringing it to the European honeycomb where the queen-bee of European harmony is watching the work with 9 approval.’ Vervolgens wordt de huidige stand van zaken als het over aansprakelijkheid gaat, geschetst. Véél te kort gezegd (zie nr. 604-1): een Frans slachtoffer heeft meer kans op vergoeding dan een Engels slachtoffer, met Duitsland daar tussenin. Daarna zijn de verschillen tussen Common law en ‘codified law’ op het continent aan de beurt (nrs. 604-607). Van Dam concludeert daarover, mijn inziens terecht, dat het verschil tussen beide systemen als het om buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht gaat, niet al te groot zijn en overwonnen kunnen worden door een pragmatisch opererende rechter, juist omdat dit deel van het recht – ook in landen met een codificatie zoals Nederland – uiteindelijk rechtersrecht is, waarbij vooral de rechter en niet in de eerste plaats de wetgever het recht vormt en ontwikkelt. Belangrijke verschillen bestaan er echter wél als het om rechtscultuur en ‘policy’ gaat. Naast de ‘fondness for legal order’ in Duitsland, staat dan namelijk, aldus Van Dam, een ‘fondness for traditions’ in England en een ‘fondness for grands principes’ in Frankrijk. Ook Van Dam erkent dat dit beeld een grove simplificatie is, maar hij ziet hierin wel de diverse, verschillende startpunten als het om het denken in de diverse rechtssystemen gaat. Daaruit volgt dan ook dat een Europees ius commune wat hem betreft een eigen (Europese) 10 rechtscultuur nodig heeft.Daar komt dan nog bij dat ook de rechtspolitieke keuzes niet overal eender gemaakt worden, en dat heeft volgens Van Dam te maken met het gegeven dat Engels recht vooral van doen heeft met ‘corrective justice’ en het reguleren van gedrag (ingegeven door het vrije markt-denken), terwijl in Duitsland en Frankrijk ‘distributive 11 justice’ voorop staat (samen de lasten dragen, solidariteit). Uit een en ander leidt Van Dam uiteindelijk af, en daar was het hier om te doen, dat harmonisatie van ‘tort law’ in Europa (nog) niet ‘feasible and desirable’ is (nr. 612): waarom zouden de Engelsen hun focus moeten verlaten, of de Duitsers de hunne? Er is een inhoudelijke rechtvaardiging nodig voor harmonisatie en die is er nog niet, en het debat erover 12 (waarom harmoniseren?) is volgens Van Dam eigenlijk ook nog nauwelijks gevoerdomdat 8 Zie recent daarover ook nog E. Engelhard, Gehele harmonisatie van aansprakelijkheidsrecht is onzin!, AA 2007, p. 227 e.v. 9 Zie nr. 603-1, op p. 110, alsmede verderop nr. 611 voor specifieke EU-aspecten. 10 Over het voorgaande nrs. 608-1 t/m 608-4. 11 Zie nader nr. 609. In nr. 610 bespreek Van Dam ook nog de rol van ‘rights’, die in Engeland, waar ‘remedies’ voorop staan, beperkt is. 12 Vgl. Van Boom/Giesen, NTBR 2004, p. 521-522. Kritisch zijn bijvoorbeeld ook Engelhard, AA 2007, p. 229; R. Van den Bergh, L. Visscher, The Principles of European Tort Law: The Right Path to Harmonization, ERPL 2006, p. 511 e.v.; S. Banakas, European Tort Law: is it Possible?, ERPL 2002, p. 365; M. Faure, How Law and Economics May Contribute to the Harmonisation of Tort Law in Europa, in: R. Zimmerman (ed.), Grundstrukturen des Europäischen Deliktsrechts, Nomos:Baden-Baden 2003, p. 78; T. Hartlief, Op weg naar een Europees aansprakelijkheidsrecht?, TPR 2002, p. 945 e.v.; T. Hartlief, Harmonization of European Tort Law. Some Critical remarks, in: M. Faure, J. Smits & H. Schneider (eds.), Towards a European Ius Commune in Legal Education and Research, Intersentia: Antwerpen 2002, p. 225 e.v.; T. Hartlief, M. Faure, Naar een harmonisatie van aansprakelijkheidsrecht in Europa?, NJB 2003, p. 170 e.v. Er zijn overigens ook auteurs die men meteen naar de techniek (regels of ‘principles’ opstellen) heeft gegrepen. Bovendien is de competentie van de EU om op dit vlak tot regelgeving over te gaan ‘at best’ twijfelachtig, met name ook omdat, zoals Van Dam het fraai verwoordt, diversiteit van recht niet meteen gelijk staat aan verstoring van de markt. Verder wijst Van Dam er nog op dat ook harmonisatie niet kosteloos is en dat een eventueel succesvolle harmonisatie van ‘tort law’ niet los kan worden gezien van harmoniserende maatregelen op het terrein (beter: het politieke mijnenveld) van de sociale zekerheid en het 14 verzekeringsrecht,en van maatregelen op het vlak van het strafrecht en het bestuursrecht omdat de regels op die terreinen van invloed zijn (via de notie van onrechtmatigheid wegens strijd met een wettelijke plicht) op het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht (nr. 612). Ook ik meen dat de wenselijkheid van, en de mogelijkheden voor, Europese harmonisatie nog niet gegeven zijn. Ik zou aan de argumenten van Van Dam enkel nog toe willen voegen dat harmonisatie van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht mede lastig is omdat dat idee niet (enkel en) in de eerste plaats afhankelijk is van wetgeving (een ‘European Civil Code’ of een ‘Common Frame of Reference’), maar veeleer van een harmoniserende rechter op Europees niveau. En die is er nog niet, niettegenstaande de steeds belangrijkere rol die het Europese Hof van Justitie speelt. Omdat blijkens het voorgaande ook Van [blz. 222] Dam het immense belang van de positie van de rechter op het terrein van het onrechtmatige daadsrecht erkent, ga ik ervan uit dat hij dat met mij eens zal zijn. Dat gezegd zijnde, wat moeten wij dan wel met al die ‘buzzing activities’ die al jaren gaande zijn? Belangrijk is voor Van Dam in elk geval dat de discussie inmiddels op Europees niveau, en rechtsvergelijkend, plaatsvindt, dat er belangrijke bijdragen aan die discussie zijn geleverd 15 onder andere in de vorm van ‘Principles’,dat de (verzekerings)praktijk ook een rol zou kunnen spelen en dat we ons niet moeten haasten. Ook is het van belang om de grenzen van de nationale systemen te respecteren. Tot slot, en met name, is volgens Van Dam een ‘general 16 discourse on the policy issues’ noodzakelijk (nr. 613, p. 137).Wat is ‘fair, just and reasonable’ als het om het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht gaat? Wat drijft dat aansprakelijkheidsrecht? Hoeveel bescherming (van slachtoffers) willen we, en hoeveel vrijheid (voor de laedentes)? Kortom, aldus een informeel formulerende Van Dam: ‘Who gets 17 what, when and how?’ De stijl van het boek Alvorens ik tot een afronding kom, hecht ik eraan om nog een enkel woord te wijden aan een in de kern slechts subjectief te beoordelen aspect van elk boek, namelijk de stijl. Iedereen heeft daarin andere voorkeuren, wensen en onhebbelijkheden zodat het lastig is daarop een boek ‘af te rekenen’ of ‘omhoog te prijzen’, maar stijl is in dit geval een zo belangrijk aspect van het boek dat er mijns inziens niet aan voorbij gegaan kan worden. De stijl van Van Dam is namelijk zeer te prijzen. Hij is uiterst precies en ‘to the point’ (geen woord te veel), schrijft concluderen dat harmonisatie wel nodig is of moet, zie U. Magnus, Towards European Civil Liability, in: M. Faure, J. Smits & H. Schneider (eds.), Towards a European Ius Commune in Legal Education and Research, Intersentia: Antwerpen 2002, p. 206 e.v.; U. Magnus, Europa und sein Deliktsrecht, in: H. Koziol, J. Spier (ed.), Liber Amicorum Pierre Widmer, Springer: Wien 2003, p. 221 e.v. (hij is overigens lid van de EGTL), en Banakas, ERPL 2002, p. 366-368. 13 Zie de Tobacco Advertising-zaak van het Europese Hof van Justitie, besproken door Van Dam in nr. 612. 14 Zo ook Van Boom/Giesen, NTBR 2004, p. 523. 15 Zo ook Jansen, RabelsZ 2006, p. 769-770. 16 Uiteraard komt dit ook elders in het boek naar voren, bijvoorbeeld op p. 235 in nr. 816 (harmonisatie is een kwestie van ‘policy’ en dus ‘less tangible’). Daarbij staat natuurlijk ook nog buiten kijf dat compromissen zoeken lastig is (zie nr. 1211 op p. 334). 17 Zie nr. 613, op p. 137. zeer leesbaar ondanks een zeer hoge informatiedichtheid, en doet dat in prachtig Engelsen 19 met fraaie metaforen.De stijl van Van Dam is echter vooral ook met regelmaat erg geestig, op een mild cynische wijze, en dat terwijl ‘geestig’ in juridische teksten nauwelijks mogelijk is. Het heeft natuurlijk geen zin al die momenten die bij mij een glimlach tevoorschijn toverden terug te halen, maar een enkel voorbeeld kan wellicht illustratief werken. Nadat Van Dam heeft geschetst waarom in Frankrijk de doctrine zo belangrijk is, namelijk omdat deze de teksten van de rechters begrijpelijk maakt voor het ‘gewone’ volk, zegt hij: ‘This is (…) slightly different from the English approach where the judges have descended from their high seat, have learned to talk everyday language, and thus have made legal academic mediators less needed’. 20 Ik kan een lach daarbij nauwelijks onderdrukken.Uiteraard is het in het geheel niet belangrijk dat een juridisch boek op de lachspieren werkt – sterker nog, vaak zal dat nauwelijks een aanbeveling zijn – maar in dit geval werkt deze stijl verfrissend, nodigt deze uit tot doorlezen en studeren en daarmee wordt het boek dus (nog) toegankelijker. Zeker voor een boek dat ook bedoeld is en gebruikt wordt als studieboek, is dat een groot voordeel. Afronding Wellicht heb ik menigeen inmiddels afgeschrikt door mijn vooral (zeer) positieve bewoordingen en minimale kanttekeningen. Wellicht ook denken sommigen dat mijn poging tot objectiviteit tevergeefs is geweest. Soms echter moet een recensent gewoon vaststellen, in 21 alle objectiviteit, dat een boek, ook als is het van een directe collega, steengoed isen ook nog eens prachtig uitgegeven is door een uitgever die er eer in lijkt te stellen om mooie boeken, tot in de puntjes verzorgd, en inhoudelijk getoetst door anonieme ‘reviewers’, uit te geven. Dat doe ik dan maar, bij deze. Ivo Giesen Amsterdam/Utrecht, juli 2007 18 Zoals wat mij betreft bijvoorbeeld blijkt uit de (beknopte eenvoud en veelzeggendheid van de) zin ‘This makes tort law a special branch of the fine art of balancing’, waarmee de lessen over ‘unlawfulness’ worden samengevat (zie nr. 715 op p. 181). 19 Lees vooral ook nr. 1206, op p. 323 over de hoogte van smartengeldbedragen. 20 Nog een voorbeeld. Over progressief geörienteerde Franse juristen zegt Van Dam: ‘If he lives in Paris it will probably be on the Left Bank of the Seine’ (nr. 804-3, op p. 193). Overigens zijn de Fransen wel vaker slachtoffer van Van Dam’s spot, vgl. bijvoorbeeld zijn sneer in nr. 1407-2, op p. 375-376. 21 E.H. Hondius, Kroniek Algemeen, NTBR 2006, p. 435, riep het boek uit tot het beste boek van 2006 (en dat was voordat hij kon weten dat Van Dam terug naar Utrecht zou komen).