De antropologische pedagogiek van O.F. Bollnow  Werd in Nederland M.J. Langeveld (1905-1989) lange tijd beschouwd als een van de meest vooraanstaande pedagogen, in Duitsland was dat het geval met O.F. Bollnow (1903-1991). Beiden behoorden tot de geesteswetenschappelijke stroming. Ze kenden elkaar goed en er was een levendige ideeënuitwisseling. Hoewel de geschiedenis laat zien dat de pedagogiek zich heeft losgemaakt uit de filosofie en geleidelijk aan een zelfstandige wetenschap is geworden, verdedigde Bollnow dat pedagogiek en filosofie een onlosmakelijke eenheid vormen. Met ‘filosofie’ bedoelde hij in het bijzonder de ethiek en de wijsgerige antropologie. De ontwikkeling van zijn denken houdt bijna gelijke tred met een aantal opeenvolgende filosofische stromingen in de twintigste eeuw: levensfilosofie, fenomenologie en existentialisme. Hierin verschilt Bollnow enigszins van Langeveld, die ook wel sprak over de (door Dilthey geïnspireerde) hermeneutische pedagogiek maar veel vaker over de (door Husserl geïnspireerde) fenomenologische pedagogiek. Ook in levensbeschouwelijk opzicht verschilden de twee: bij Bollnow was sprake van een humanistische achtergrond en bij Langeveld een christelijke. Gedeeltelijke overeenstemming bestond er in methodologisch opzicht en in hun nadruk op de centrale betekenis van de ontmoeting in de pedagogische relatie. Wie was Bollnow? Otto Friedrich Bollnow staat bekend als prominent geleerde in het Duitsland van de twintigste eeuw. Zijn vakgebieden waren: natuurkunde, hermeneutische filosofie en antropologische pedagogiek. Hij werd geboren in 1903 in Stettin (in het Pruisische Pommern) in een familie van onderwijsgevenden. Zijn grootvader was leraar en zijn vader was hoofd van de plaatselijke lagere school en zelf was hij aanvankelijk ook van plan om leraar te worden. Na het gymnasium koos hij voor een studie wis- en natuurkunde. Daartoe volgde hij onder andere colleges bij de beroemde fysicus Max Planck. Zijn studie verliep zeer succesvol, want hij presteerde het om al op 22-jarige leeftijd te promoveren. Naast zijn hoofdvak natuurkunde had hij eveneens grote interesse voor filosofische onderwerpen. Daarom volgde hij bovendien colleges bij Spranger, Nohl en Misch. Daar is vermoedelijk de basis gelegd voor zijn latere loopbaan als wetenschappelijk pedagoog. Toch werd hij eerst leraar natuurkunde. Maar al na een jaar besloot hij daarmee te stoppen omdat die functie hem te weinig voldoening gaf. Een nieuwe studie leek de beste oplossing: een combinatie van filosofie en pedagogiek. Hermann Nohl adviseerde hem een Habilitationsschrift (een soort tweede dissertatie waarmee Duitse wetenschappers zich kunnen kwalificeren voor het ambt van hoogleraar) te schrijven over de levensfilosofie van F.H. Jacobi. Dat sprak hem aan en hij verdiepte zich vervolgens in de methode van het geesteswetenschappelijk onderzoek. Zodoende kwam hij in aanraking met de hermeneutische filosofie van Dilthey. Dilthey had zich namelijk aan het eind van de negentiende eeuw beijverd voor een aparte status van de geesteswetenschappen (cultuurwetenschappen) náást de natuurwetenschappen. De geesteswetenschappen (waaronder de geschiedwetenschap, de psychologie en de pedagogiek) houden zich bezig met andere studie-onderwerpen (objecten) dan de natuurwetenschappen. Die eigenheid vereiste daarom ook een eigen onderzoeksmethode. Voor dat doel had Dilthey de reeds bestaande methode van hermeneutiek aangepast. Kortweg wel eens omschreven als: ‘de kunst van het interpreteren’. Zoals in de literatuurwetenschap teksten worden geïnterpreteerd, kunnen in de geesteswetenschappen levenssituaties worden geïnterpreteerd. Verder had Dilthey sterk beklemtoond dat de mens niet alleen beschouwd moet worden als natuurlijk wezen maar ook als historisch wezen (verwevenheid van gedrag met tijd en omgeving). Voor de pedagogiek betekende dit uitgangspunt een nieuwe benadering: de pedagogische relatie kon slechts begrepen worden in haar historische context. Voor Bollnow is deze zienswijze bepalend geworden voor zijn latere pedagogische werk. Na professoraten in Gieβen, Kiel en Mainz, volgde in 1953 zijn vierde benoeming tot hoogleraar pedagogiek. Deze keer in Tübingen als opvolger van Spranger. Daar is hij zijn verdere leven werkzaam gebleven en heeft hij zich ontwikkeld tot een van de meest vooraanstaande pedagoge Nadat hij met emeritaat gegaan was, brak er nog een nieuwe bloeiperiode aan. Zo was hij begin jaren tachtig verantwoordelijk voor maar liefst twintig publicaties. In 1991 is hij overleden en twee jaar na zijn dood is er ter ere van hem in Tübingen een groot wetenschappelijk congres georganiseerd over het thema: hermeneutische filosofie en pedagogiek (uitgegeven door F. Kümmel). Nieuwe geborgenheid Bollnow is steeds geïnteresseerd geweest in de relatie tussen mensvisie en opvoedkunde. In het naoorlogse Duitsland in de jaren vijftig en zestig heeft hij zich in dat verband diepgaand beziggehouden met het existentialisme. En hij heeft getracht om die nieuwe inzichten in de mens en de menselijke samenleving productief te maken voor de opvoedkunde. In de wereld om zich heen zag hij als centraal verschijnsel de beleving van angst. De twintigste eeuw noemde hij daarom ook wel de eeuw van de angst. Daartoe hadden, uiteraard, de ervaringen van de beide wereldoorlogen bijgedragen. Maar er was daarnaast een langere voorgeschiedenis werkzaam: sinds het eind van de achttiende eeuw (Romantiek) zouden godsdienst en geloof in de rede aan belang hebben ingeboet. Tekenend voor de ‘moderne mens’ is daarom dat hij zijn wereld ervaart als angstwekkend en gevaarlijk, waarbij geen ‘hulp van buitenaf’ (van God of van de rede) te verwachten valt. Existentiefilosofen waren vooral geïnteresseerd in de wijze waarop mensen omgaan met die gevoelens van angst en verlatenheid. Niet de mens die vlucht voor problemen, maar de mens die standhoudt ervaart zijn eigen existentie als allerlaatste innerlijke kern. Bij de gesignaleerde angstbeleving gaat het niet alleen om individuele, subjectieve gevoelens, maar ook om algemene (metafysische) ervaringen in de menselijke samenleving. De opgave die Bollnow zich stelde, was: kan de mens een nieuwe geborgenheid vinden temidden van een wereld die hij als bedreigend ervaart? En wat zijn de consequenties voor de opvoedkunde? Allereerst constateerde Bollnow, dat de bevindingen van de existentiefilosofen met betrekking tot angst- en crisissituaties onverenigbaar zijn met de gebruikelijke omschrijving van opvoeding. De ‘klassieke opvoeding’ benadrukt de individuele, harmonische ontwikkeling van de persoonlijkheid en gaat uit van een grote mate van opvoedbaarheid. Daarbij wordt opvoeding begrepen als: constante, vormende inwerking van de opvoeder op het kind door middel van planmatig handelen. Wanneer de existentiefilosofen echter gelijk hebben, dan is dat planmatig handelen niet altijd mogelijk. De tegenstelling kan, volgens Bollnow, alleen worden overwonnen, wanneer de pedagoog erkent dat tijdens het ontwikkelingsproces van het kind allerlei gebeurtenissen plaatsvinden die als existentiële ervaringen kunnen worden beschouwd. Gebeurtenissen en ervaringen die als het ware ‘inbreken’ in het overigens bestendig verlopende ontwikkelingsproces. De kinderlijke ontwikkeling kan nu eenmaal niet vergeleken worden met de constante groei van een opkomend plantje. Bollnow geeft diverse voorbeelden van die existentiële ervaringen: de ‘ontmoeting’, opwekkingsactiviteiten van de opvoeder, plotseling optredende ontwikkelingscrises. Zo ontwikkelde hij zelfs een pedagogiek van de onbestendige vormen. Van de opvoeder wordt in dergelijke situaties verwacht dat die beschikbaar is en hulp biedt. Een ontmoeting als existentiële situatie, treedt plotseling op en kan niet planmatig geregeld worden. Datzelfde geldt voor allerlei plotseling optredende ontwikkelingscrises. Als belangrijke voorbereiding op dat onbestendig verlopende groeiproces, hecht Bollnow grote waarde aan een geborgen, afgeschermde omgeving voor het jonge kind. Daarbij verwijst hij naar de opvatting van Fröbel over de Kindergarten. Want het zou onverantwoordelijk zijn om jonge kinderen reeds te confronteren met de vaak wrede wereld om ons heen. In de beschermde sfeer van de Kindergarten kunnen ze de krachten ontwikkelen die hen later helpen om stand te houden in probleemsituaties. In zijn antropologie heeft Bollnow nog tal van andere menselijke kenmerken belicht en verbonden met de pedagogiek. Zo sprak hij bijvoorbeeld ook regelmatig over de antropologie van de hoop. Daan Thoomes. Literatuur: Bollnow, O.F. (1958). Nieuwe geborgenheid. Een bijdrage ter overwinning van het existentialisme.Utrecht Bollnow, O.F. (1988). Zwischen Philosophie und Pädagogik. Vorträge und Aufsätze. Aachen: Norbert Friedrich Weitz Kümmel, F. (Hrsg.) (1997). Otto Friedrich Bollnow. Hermeneutische Philosophie und Pädagogik. Freiburg/München Pongratz, L.J. (Hrsg.) (1975). Pädagogik in Selbstdarstellungen. Band 1. Hamburg Thoomes, D.Th. (2000). Vredesopvoeding à la Bollnow. In: Voorwerk, tijdschrift voor godsdienstige vorming in school en kerk, vol. 16, nr. 2, pp. 50-55, fulltext: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/276471 Thoomes, D.Th. (2006). Opvoeding in een open wereld.In: In de Waagschaal, jrg. 35, nr. 4, 2006, pp. 25-27. Fulltext: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/238502 en via de website Pedagogiek in verscheidenheid, rubriek Teksten en foto’s: www.daanthoomes.nl/ Thoomes, D.Th. (2011). Opnieuw aandacht voor de Doorbraakpedagogiek van M.J. Langeveld. In: In de Waagschaal, jrg. 40, nr. 16, 2011, pp. 24-27. Fulltext: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/249141 en via de website Pedagogiek in verscheidenheid, rubriek Teksten en foto’s: https://sites.google.com/site/daanthoomes/ Thoomes, D.Th. (2003). ‘Gadamer en de zelfopvoeding’ (met powerpointpresentatie over hermeneutiek): http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/240483 Gepubliceerd in: Thoomes, D.Th., Bronteksten historische pedagogiek. Introducties, literatuurverwijzingen en internetbronnen