Lezing bij het afscheid van Leo Waaijers.
Bas Savenije, 14 november 2001
Stel ik koop een horloge, betaal het, verlaat de winkel en iemand vraagt mij naar de tijd. Ik vertel, vriendelijk als ik ben, hoe laat het is. De verkoper uit de horlogewinkel komt echter naar buiten gestormd, tikt mij op mijn schouder en zegt: "Dat kost u 1 gulden". Verbaasd vraag ik: "Hoezo, 1 gulden?"
Zijn reactie luidt als volgt: "U gaf die man informatie die afkomstig was van het horloge. Die informatie is nog steeds van mij. Ik verkocht u het medium, maar niet de inhoud. U zult toch moeten begrijpen dat ik steeds minder horloges ga verkopen, wanneer u zomaar aan iedereen vertelt hoe laat het is. Kortom, wilt u mij maar even betalen: 1 gulden alstublieft."
Zeven jaar geleden werd ik bibliothecaris. Daarvoor deed ik iets heel anders. Om me in te werken praatte ik met medewerkers en collega's, ging op reis naar de VS en las wat literatuur over wetenschappelijke informatievoorziening. Daarbij kwam ik de zojuist vermelde parabel tegen. De naam van de auteur was Leo Waaijers en maandenlang kon ik niet meer op mijn horloge kijken zonder aan Leo te denken.
Zijn verhaal viel me op om een aantal redenen.
In de eerste plaats omdat het niet saai was, in tegenstelling tot veel andere artikelen over de zogenaamde informatieketen. Vaak hadden die artikelen ook plaatjes over die keten. Bij oudere artikelen zag de keten er uit als een lijn door een aantal blokjes. Later werd dat een cirkel met een aantal blokjes. Maar de meest recente artikelen deden hun best om de invloed van ICT mee te nemen en kwamen tot de meest complexe figuren. Dat waren dus moeilijke plaatjes en daarom ging ik nadenken. En toen begreep ik het niet meer.
Volgens mij werd de keten juist eenvoudiger, misschien was er zelfs helemaal geen keten meer. Alle functies uit de keten kun je achter je PC uitvoeren. Ik concludeerde al snel dat er sprake was van een implosie van de informatieketen.
Een boeiende vraag was natuurlijk wat deze implosie betekende voor de bibliotheek. Daar maar kwam ik zo 1, 2, 3 niet uit. Maar hierbij hielp de parabel van Leo.
Iedereen had indertijd wel de mond vol over de zogenaamde serials crisis in de wetenschappelijke informatievoorziening, maar dat ging dan toch vooral over de prijsstijgingen en wat minder over principes. Acties tegen de serials crisis beperkten zich tot klachten over fusies van uitgevers en dreigingen om op grootschalige basis abonnementen op te zeggen.
In het vervolg van Leo's artikel ging ik mij pas goed realiseren dat de informatieketen behalve uit functies ook uit partijen bestaat en dat dit geen door god geschapen 1-op-1 relatie is. En dat een implosie van de keten die partijen in een geheel nieuwe situatie zou brengen. Bedreigingen bij de vleet, maar ook kansen.
En dus denkt iedereen na over de toekomst: de uitgever, de tijdschriftagent, de boekhandelaar en de bibliotheek. Men denkt na over de toekomst van het wetenschappelijk uitgeven en men denkt na over zijn eigen toekomstige rol.
Wat gebeurt er met het wetenschappelijk uitgeven?
Naar mijn mening is het op dit moment onmogelijk een verantwoorde voorspelling te doen. Maar er zijn wel een aantal trends waarneembaar.
Er is de trend die begint bij het papieren wetenschappelijk tijdschrift, dat ook elektronisch beschikbaar komt en vervolgens uitsluitend elektronisch wordt uitgegeven. Daarna blijkt er weinig reden te zijn om met de publicatie van bijdragen te wachten tot het 'issue' vol is en kan men het verschijnsel 'issue' geheel laten vallen. Vervolgens kunnen alle, of een deel van de bijdragen worden gepubliceerd voordat de kwaliteit is beoordeeld en tenslotte kunnen de reviews ook nog openbaar gemaakt worden. Kortom, dit is de trend van een traditioneel tijdschrift dat een geleidelijke ontwikkeling doormaakt naar een publication site met peer review na publicatie. Als de kwaliteitsbeoordeling leidt tot discussies, kan men met enige fantasie een ontwikkeling zien in de richting van een virtual community.
En er is een tweede trend. Dit is de trend waarin wetenschappers en universiteiten hun publicaties, ook al zijn ze elders in een tijdschrift gepubliceerd, ontsluiten via zogenaamde open archives. Deze trend sluit aan bij de Open Archives die in diverse disciplines zijn ontstaan voor preprints. Learned societies kunnen de kwaliteitsbeoordeling hiervan gaan verzorgen. Al deze open archives kunnen vervolgens via portals disciplinegewijs ontsloten worden.
Omdat hier via de learned societies ook sprake is van community building, is er mogelijk ook nog sprake van een convergentie met de eerst genoemde trend.
Wezenlijk hierbij is dat nieuwe methoden van kwaliteitsmeting worden gevonden. En dan bij voorkeur methoden die uitgaan van de kwaliteit van het werk zelf en niet, zoals nu het geval is, van de brand van het medium waarin wordt gepubliceerd.
Wat gebeurt er nu met de partijen in de keten? Zoals gezegd denkt iedereen na over zijn rol.
En zo kan het gebeuren dat je als bibliothecaris bezoek krijgt van een tijdschriftagent, die je vraagt of je nog suggesties hebt voor hun toekomstige rol. Ik heb ze moeten teleurstellen. Die had en heb ik niet.
Zo kan het ook gebeuren dat uitgever Elsevier schrikt naar aanleiding van de Public Library of Science. Dat is een initiatief dat door tienduizenden wetenschappers wordt ondersteund. Het bevordert dat wetenschappelijke artikelen 6 maanden na publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift, gratis elektronisch voor iedereen toegankelijk komen. Een vraag uit de Elsevier-top, ik citeer letterlijk: 'Realiseren die mensen zich niet dat ze hiermee het systeem kapot kunnen maken?' De vraag stellen is hem beantwoorden.
Niettemin gaan er binnen Elsevier toch ook geluiden op die suggereren dat Elseviers belangrijkste product in de toekomst het kwaliteitsstempel is. Hierbij doet zich echter een aanzienlijk probleem voor: wie is bereid daarvoor te betalen? Het is niet zo moeilijk om nieuwe economische modellen voor het wetenschappelijk uitgeven te bedenken, waarin bijvoorbeeld de auteur betaalt voor peer review.
Maar het is aanzienlijk complexer om je voor te stellen hoe het huidige economische model verandert in zo'n nieuw model, zonder dat eerst iemand als het ware de stekker uit het hele huidige systeem trekt.
Kortom, uitdagingen voor doeners zowel als denkers.
Ook sommige bibliotheken denken na, in ieder geval de universiteitsbibliotheken van Delft en Utrecht en soms doen wij dat soms samen. Wij willen, kort gezegd, de gehele informatieketen bestrijken. Dat ligt ook voor de hand als deze keten toch geimplodeerd is.
Daarbij worden we overigens geconfronteerd met collega's die vinden dat bibliotheken zich verre moeten houden van het uitgeefproces. Er zijn echter voldoende argumenten die vóór een dergelijke bemoeienis pleiten. Het gaat namelijk om:
Terug naar Delft en Utrecht. Ons gaat het er om dat de academische gemeenschap het wetenschappelijk publiceren weer zoveel mogelijk in eigen hand neemt. Dat vraagt niet om een nieuwe uitgever met een andere ideologie dan de reeds bestaande uitgevers. Dat vraagt om een infrastructuur, technisch en organisatorisch, die instituten, redacties en individuele wetenschappers in staat stelt om zelf uit te geven.
De bibliotheek is gelet op de reeds aanwezige competenties en voorzieningen bij uitstek geschikt om die infrastructuur te bieden. Een belangrijke eis daarbij is dat een geleidelijke overgang mogelijk moet zijn van wat meer traditionele naar innovatieve modellen. Want zoals gezegd, we weten niet waar het precies naar toe gaat.
En er zijn in de natuurwetenschappen diverse theorieën die aannemelijk maken dat het ontstaan van een nieuwe orde gediend is met een chaotische tussenfase. Te lang vasthouden aan reeds bestaande structuren verhindert de totstandkoming van nieuwe. Dit vraagt echter wel om een flexibele organisatievorm.
Hiermee heb ik de uitgangspunten geschetst van het project Roquade, een gezamenlijk project van de universiteitsbibliotheken van Delft en Utrecht en het NIWI.
Nadenkend over het toekomstige business model concluderen wij dan ook dat we een netwerkorganisatie nodig hebben, een bazaar in plaats van een kathedraal. Geen sterk geprononceerde intermediaire organisatie, dus.
Wat daarmee gebeurt leert ons de geschiedenis van PICA. Begonnen als samenwerkingsverband, daarna stichting, nu BV. Het lijkt er nu sterk op dat de overleving van de eigen organisatie doelstelling nummer 1 is geworden. De verdiensten die PICA heeft gehad voor de infrastructuur voor het Nederlandse bibliotheekwezen, lijken te niet gedaan te worden omdat het denken over nieuwe infrastructuren geheel uitgaat van de bestaande basis die slechts voor de papieren wereld geschikt is. Wat nodig is, is het geheel opnieuw doordenken van de gewenste infrastructuur in een digitale omgeving, zonder vast te houden aan traditionele uitgangspunten. Maar hiervoor komen de handen vooralsnog niet op elkaar.
Er is op dit moment sprake van een initiatief van IWI, om te komen tot een Nederlands digitaal platform voor elektronisch uitgeven. Een prijzenswaardig initiatief, maar de vraag is of dit platform ook daadwerkelijk een platte vorm krijgt. Ook hier is een duidelijke neiging waarneembaar naar een nieuwe sterke intermediair, just another publisher dus. Dit gevaar is des te groter omdat samenwerking met HighWire wordt bepleit, een zogenaamde co-publisher uit de VS. Highwire heet in de VS non-profit te zijn. Maar het is mijn ervaring dat een non-profitorganisatie uit de VS zich gedraagt als een profit-organisatie bij ons. En wat in de VS profit heet, daar hebben wij er maar een van en dat heet Boonstra.
Het doel van Roquade is niet het oprichten van een organisatie of een platform, maar het ontketenen van de wetenschappelijke informatie. Alleen door een ontketening kan het primaat van de communicatie als wezenskenmerk van wetenschappelijk publiceren worden hersteld.
Ik heb u een impressie gegeven van de context waarin wij als bibliotheken werken en waarbinnen iedere bibliothecaris zijn rol zoekt en kiest. Recent hoorde ik in een lezing het volgende onderscheid. Er zijn 3 soorten mensen: