Abstract
Het lerarentekort is hoog en blijft volgens de prognoses stijgen. Met 1,7% onvervulde vacatures in het primair onderwijs en 15,2% aan onbevoegde leraren in het voortgezet onderwijs, stijgt Rotterdam boven de cijfers van andere gemeentes in Nederland uit.
... read more
In het Broedplaats010 poogt sinds 2016 de regie van leraar op gebied van onderwijsvernieuwing te vergroten, door een leer-‐‑ en innovatietraject aan te bieden aan leraren die meer uitdaging nodig hebben en vormt daarmee een van de beleidsafspraken van Gemeente Rotterdam. Het ontwikkelen van onderwijsinnovaties blijkt echter een moeizaam proces te zijn, een bevinding die tevens in verschillende literatuur voorkomt (Hargreaves & Fink, 2006; Inspectie van het Onderwijs, 2019, p.27; Verbiest, 2014).
Een van de achterliggende gedachtes van Broedplaats010 is dat samenwerking tussen leraren het ontwikkelen van innovaties stimuleert. Huidig onderzoek heeft het concept community of practice (CoP) (Wenger et al., 2002) geïntegreerd met het collaboratief innovatiemodel (Sørensen & Torfing, 2011) om een compleet beeld te krijgen van hoe samenwerking in de weg naar innovatie vormgegeven moet worden. Door middel van semigestructureerde interviews met deelnemers van Broedplaats010 is getracht te kijken in hoeverre Broedplaats010 als CoP bijdraagt aan onderwijsvernieuwing in Rotterdam.
Uit de bevindingen blijkt ten eerste dat Broedplaats010 stimuleert onderwijsvernieuwing op langere termijn, doordat deelnemers leren hoe ze moeten vernieuwen, hun netwerk hebben uitgebreid waar nieuwe kennis makkelijker bereikbaar is. Tijdens het Broedplaats010 traject zijn echter enkele belemmeringen die ervoor zorgen dat onderwijsinnovatie op korte termijn moeizaam gaat. Dit heeft voornamelijk te maken met uiteenlopende interesses, een gebrek aan wederzijds vertrouwen binnen bepaalde groepen en een gebrek aan draagvlak van scholen waar innovaties worden geïmplementeerd. Ten slotte blijkt dat het model van CoP (Wenger et al., 2002) zich kan lenen voor het bedenken van innovaties door verschillende visies, maar zich te weinig focust op de institutionele context van een innovatie. Sørensen en Torfing (2011) richten zich daar meer op, maar richten zich daarentegen minder op het belang van een thema van gezamenlijke interesse en de mate van vertrouwen tussen actoren. Uit huidig onderzoek blijken dit relevante aspecten te zijn, waaruit blijkt dat de integratie van de twee modellen waardevol is.
show less