Abstract
M.J. Granpré Molière (1883-1972), hoogleraar aan de Technische Universiteit (TU) Delft van 1924 tot en met 1953, is met name bekend door zijn denkbeelden over architectuur die hij uitdroeg via lezingen en publicaties en door zijn betrokkenheid bij stedenbouwkundige projecten. Voor zijn rol als architect van kerken, komt pas aan
... read more
het einde van de twintigste eeuw aandacht in de literatuur. De vijf kerken, die hij realiseerde tussen 1935 en 1956, kennen een grote variatie in de vormgeving van de voorgevel en het bouwvolume.
De architectuuropvatting van Granpré Molière blijkt onder meer terug te voeren op de schoonheidsleer van Aristoteles. Hierbij onderscheidt hij vier ‘oorzaken’ die een goede architectuur verklaren en die kunnen worden opgevat als voorwaarden die aan architectuur kunnen worden gesteld. In de publicatie De leer van het schoone, die een weerslag vormt van de colleges esthetica die Granpré Molière aan de TU verzorgde, worden de vier oorzaken uiteengezet.
Uit het toetsen van de vijf kerken aan deze oorzaken blijkt, dat de mate waarin hij met de bouw van zijn eigen kerken bij deze voorwaarden aansloot, het sterkst naar voren komt in relatie tot de ‘doeloorzaak’. Bij de ‘doeloorzaak’ gaat het om de vraag waarom iets is gemaakt. Granpré Molière hanteert daarbij als uitgangspunt dat de nuttigheid en schoonheid van het gebouw verenigd moeten zijn. Een manier om dat te bereiken is door beproefde traditionele bouwmethodes na te volgen. Zijn voorkeur ging daarbij uit naar bouwmethodes van vroegchristelijke en romaanse kerken vanwege de eenvoud die de kerkgebouwen uitstraalden en de wijze waarop de bouwbeginselen ruimte, massa en maat waren gebruikt. De basilicale plattegrond, de flauwe dakhellingen, de in het zicht gelaten kapconstructie en de toepassing van halfronde vensters, zijn elementen die hij aan deze kerken ontleende. Bij het relateren van zijn kerken aan de ‘vormoorzaak’, voor Granpré Molière de belangrijkste oorzaak omdat deze de natuur of het wezen van het gebouw uitdrukt, blijkt dat hij in de praktijk zijn architectuuropvatting soms losliet, door te kiezen voor praktische oplossingen. Daaronder zijn het zichtbare gebruik van beton en het gegeven dat hij baksteen niet alleen constructief maar ook als bekledend materiaal toepaste. De voorschriften kunnen daarom ook meer als een model worden opgevat, dat toont hoe een bepaald bouwkundig effect of resultaat kan worden bewerkstelligd. Hetgeen Granpré Molière uiteindelijk beoogde, was dat het kerkgebouw een gewijd karakter uitstraalde; het moest een ruimte zijn waar God kan worden aangetroffen.
show less